Regeren met andere wetten dan Shariah | Fitrah Tawheed

Regeren met iets anders dan de Shariah

Besturen met door mensgemaakte wetten is door de geschiedenis heen wijdverspreid geweest. Veel mensen in eerdere generaties regeerden volgens hun eigen wetten en weigerden de wetten van Allah uit te voeren.

Toen de democratie opkwam en bekendheid kreeg in het oude Griekenland, markeerde dit een belangrijk keerpunt — landen over de hele wereld begonnen dit systeem over te nemen, waarbij de macht verschoven van goddelijke wetgeving naar de wil van het volk.

Tegenwoordig zien we dat de meerderheid van de landen regeert met wetten anders dan die door Allah zijn geopenbaard, zelfs in landen die zich als diep religieus identificeren.

Dit roept belangrijke vragen op: Wat zegt de islam hierover? Wordt een regeerder een kafir omdat hij regeert met wetten die hij zelf heeft gemaakt? En wordt besturen met andere wetten dan de Shariah beschouwd als grote kufr?

De twee standpunten die worden aangenomen door mensen:
  • De regeerder die regeert met door mensgemaakte wetten, zelfs als deze samen met de Shariah wordt toegepast, is een kafir.
  • De regeerder die regeert met andere wetten dan de Shariah wordt geen kafir, tenzij hij de wetten van Allah ontkent, deze volledig verlaat, of zijn handelen als toegestaan beschouwt.

Wij zijn van mening dat een regeerder geen kafir wordt voor het regeren met door mensgemaakte wetten, tenzij hij dergelijke wetgeving als toegestaan beschouwt, expliciet de wetten van Allah verwerpt, of de Shariah in z'n volledigheid verlaat.

Hetzelfde principe geldt voor het zoeken van een oordeel bij niet-islamitische rechtbanken; wij beschouwen dit niet als grote kufr.

De twee meningen over het regeren met door mensgemaakte wetten hebben geleid tot grote verdeeldheid onder de mensen. Wanneer we dit echter diep bestuderen, zien we dat de Salaf Saliheen deze kwestie al hebben verduidelijkt, en hun consensus is waar wij ons aan moeten houden.

Dus, wat zeiden de Salaf Saliheen daadwerkelijk over dit onderwerp? Zij gaven een uitleg bij de vers in Surah al-Ma’idah over degenen die regeren of oordelen met iets anders dan wat Allah heeft geopenbaard.

Hun uitleg beperkte zich niet alleen tot rechters — het strekte zich ook uit tot regeerders en wetgevers. Degenen die beweren dat regeren met door mensgemaakte wetten afvalligheid inhoudt, zeggen dat de Salaf Saliheen het concept 'kufr duna kufr' alleen toepasten op rechters, niet op regeerders.

Zij stellen: “De Salaf pasten 'kufr duna kufr' toe op rechters die oordeelden op basis van omkoperij of corruptie, maar niet op regeerders die wetgeving maakten.” Deze interpretatie is echter verkeerd.

De Salaf Saliheen pasten 'kufr duna kufr' toe op zowel oordelen als regeren — en het bewijs hiervoor zal, in shā Allah, worden gepresenteerd.

Bewijzen dat regeren met andere wetten dan de Shariah niet automatisch grote kufr is

Wat zeiden de geleerden van de islam over deze kwestie? Waren zij van mening dat een regeerder een ongelovige wordt voor het regeren met door mensgemaakte wetten, of alleen als hij de wetten van Allah ontkent/verwerpt of verwerpt?

Volgens onderzoek is het standpunt van Ahl al-Sunnah wal-Jama‘ah het laatste. Zij zagen het op zich maken of invoeren van wetten tegen de Shariah nooit als grote kufr. Zij beschouwden echter het volledig verlaten van de Shariah wel als grote kufr.

Argumenten die wij aanvoeren in ons standpunt dat regeren met andere wetten dan de Shariah geen grote kufr is:
  1. Surah al-Ma'idah vers 44 werd ook geopenbaard over wetgeving/regeren
  2. De Salaf Saliheen beschouwden verwerping/ontkenning als grote kufr, niet de daad van regeren met iets anders
  3. Ibn Abbas interpreteerde de vers als Kufr duna Kufr
  4. De Salaf Saliheen geloofden dat gedeeltelijk regeren met Shariah geen grote kufr is

Het is belangrijk om het standpunt van de Salaf Saliheen te bestuderen en hun begrip over te nemen.

Wanneer men alle uitspraken bestudeert en beoordeelt, komt men zeker tot de conclusie dat regeren met door mensgemaakte wetten alleen grote kufr wordt wanneer de regeerder de Shariah volledig verlaat, of wanneer hij iets van de wetten van Allah ontkent/verwerpt.

1. Surah al-Mā’idah vers 44 werd ook geopenbaard met betrekking tot wetgeving/regeren

Sommigen zeggen dat 'waman lam yahkum' alleen naar oordeel verwijst, niet naar regeren. Dit is niet volledig correct, aangezien de Arabische taal het werkwoord 'hakama' voor zowel oordelen als regeren gebruikt.

Degenen die geloven dat regeren met iets anders dan de Shariah kufr is, brengen vaak de verzen 'Inil Hukmu illa lillah' of 'Wala yushriku fi hukmihi ahada' naar voren.

Beide verzen spreken ook over de term 'hukm', maar die mensen gebruiken het om wetgeving te betekenen. Maar als het gaat om de vers 'waman lam yahkum', verwijst het dan alleen naar oordeel?? Dat toont een tegenstrijdigheid.

Een van de bewijzen dat vers 44 ook regeren omvat, is dus de Arabische taal. Een ander bewijs is het feit dat de Salaf Saliheen wetgeving opnamen in hun tafsir over 'waman lam yahkum bima anzalallah'.

12035 - حدثني يونس بن عبد الأعلى قال، أخبرنا ابن وهب قال: قال ابن زيد في قوله: " ومن لم يحكم بما أنـزل الله فأولئك هم الكافرون "، قال: من حكم بكتابه الذي كتب بيده، وترك كتاب الله، وزعم أن كتابه هذا من عند الله، فقد كفر.
[تفسير الطبري - سورة المائدة الآية ٤٤]

Imam al-Tabari mentioned: Yūnus b. ‘Abd al-A‘lā vertelde mij: Ibn Wahb informeerde ons, hij zei: Ibn Zayd zei over Zijn uitspraak: “En wie niet oordeelt/regeert volgens wat Allah heeft geopenbaard – zij zijn de ongelovigen” [al-Mā’idah 5:44]: Hij zei: “Wie oordeelt/regeert volgens een boek dat hij zelf met zijn eigen hand heeft geschreven, en het Boek van Allah verlaat, en dan beweert dat dit boek van hem van Allah is – dan heeft zo iemand ongeloof gepleegd.” [Tafsir al-Tabari - Surah al-Mā’idah vers 44]

٦٤٢٨ - أَخْبَرَنَا أَبُو يزَيْدٍ الْقَرَاطِيسُِّ فِيمَا كَتَبَ إِلَيَّ ثنا أَصْبَغُ بْنُ الْفَرَجِ، ثنا عَبْدُ الرَّحْمَنِ بْنُ زَيْدِ بْنِ أَسْلَمَ يَقُولُ فِي قَوْلِهِ: وَمَنْ لَمْ يَحْكُمْ بِمَا أَنْزَلَ اللَّهُ فَأُولَئِكَ هُمُ الْكَافِرُونَ قَالَ: مَنْ حَكَمَ بِكِتَابِهِ الَّذِي كَتَبَهُ بِيَدِهِ وَتَرَكَ كِتَابَ اللَّهِ، وَزَعَمَ أَنَّ كِتَابَهُ هَذَا من عند الله قد كفر.
[تفسير ابن أبي حاتم - سورة المائدة الآية ٤٤]

Ibn Abi Hatim mentioned: Abū Yazīd al-Qarāṭīs vertelde ons in wat hij naar mij schreef: Asbaġ b. al-Faraj vertelde ons, ‘Abd al-Raḥmān b. Zayd b. Aslam zei over Zijn uitspraak: “En wie niet oordeelt volgens wat Allah heeft geopenbaard – zij zijn de ongelovigen” [al-Mā’idah 5:44]: Hij zei: “Wie oordeelt/regeert volgens een boek dat hij zelf met zijn eigen hand heeft geschreven, en het Boek van Allah verlaat, en dan beweert dat dit boek van hem van Allah is – dan heeft zo iemand ongeloof gepleegd.” [Tafsir Ibn Abi Hatim - Surah al-Mā’idah vers 44]

Dit is sterk bewijs dat Surah al-Mā’idah vers 44 ook tashri' (wetgeving) omvat.

ʿAbd al-Raḥmān ibn Zayd ibn Aslam interpreteerde de vers als zowel oordelen als wetgeving, aangezien hij zei 'oordeelt/regeert volgens een boek dat hij zelf met zijn eigen hand heeft geschreven', wat duidelijk verwijst naar iemand die zelf wetgeving maakt.

Als wetgeving op zich grote kufr was, dan zou ʿAbd al-Raḥmān ibn Zayd dat expliciet hebben gezegd, maar hij plaatste er een voorwaarde bij, namelijk dat men pas een kafir wordt als hij zijn wetten toeschrijft aan Allah (istihlal verricht).

Zijn volgende zin laat zien waarom de vers is geopenbaard, aangezien sommige Joodse rabbijnen een nieuwe wet maakte voor een straf en beweerden dat deze van Allah kwam. Ze verwierpen wat Allah daadwerkelijk had geopenbaard en misleidden mensen door te zeggen dat de nieuwe wet die ze hadden bedacht van Allah kwam, en veranderden zo hun religie.

Allah openbaarde Surah al-Mā’idah vers 44 betreffende sommige Joodse rabbijnen die een nieuwe wet maakten omdat ze een bepaalde wet van Allah verwierpen.

Mensen volgden hen daarin en maakten hen goden naast Allah, omdat zij de wetten van Allah verwierpen en de wetten van die rabbijnen aannamen. Voor deze mensen werd het jodendom wat de rabbijnen bepaalden, niet wat Allah had geopenbaard.

Wanneer we kijken naar de Tafsir van Surah al-Mā’idah vers 44, zien we dat de reden voor deze openbaring was om die rabbijnen te noemen die de wetten van Allah verwierpen.

Om deze reden kan niet worden gezegd dat Surah al-Mā’idah vers 44 alleen betrekking had op rechters die omkoopgeld aannemen, want dat is slechts een deel van de context. Het andere deel is dat zij de door Allah voorgeschreven straffen verwierpen en hun eigen straffen opstelden.

Dus 'waman lam yahkum bima anzalallah' betreft zowel omkoping als wetgeving.

Al-Bara’ b. ‘Azib rapporteerde: “Het gebeurde dat een Jood langs Allah’s Boodschapper (ﷺ) liep terwijl hij (de Jood) zwartgemaakt was met kolen en geslagen. Allah’s Boodschapper (ﷺ) riep hen (de Joden) en zei: ‘Is dit de straf die jullie in jullie Boek (de Tawrah) vinden als de voorgeschreven straf voor overspel?’ Zij zeiden: ‘Ja.’ Hij (de Profeet) riep toen een van hun geleerden en zei: ‘Ik vraag je, bij Allah die de Tawrah aan Mozes heeft geopenbaard, is dit werkelijk de voorgeschreven straf voor overspel die jullie in jullie Boek vinden?’ De geleerde antwoordde: ‘Nee. Had je mij niet gevraagd in de naam van Allah, dan zou ik het je niet hebben verteld. In de Tawrah vinden wij steniging als de voorgeschreven straf. Maar deze zonde (overspel) werd wijdverspreid onder onze adel (de rijken onder ons). Dus wanneer we een rijke man betrapten, lieten we hem gaan, maar wanneer we een arme man betrapten, legden we hem de voorgeschreven straf op. Dus zeiden wij: Laten we een straf opleggen die zowel voor rijk als arm kan worden toegepast. Daarom besloten wij het gezicht van de overtreder zwart te maken met kolen en hem te zweepslagen te geven als vervangende straf voor steniging. Daarop zei Allah’s Boodschapper (ﷺ): ‘O Allah, ik ben de eerste die Uw bevel weer tot leven brengt nadat zij het hadden afgeschaft.’ Vervolgens beval hij dat de overtreder gestenigd werd. Allah, de Majestueuze en Glorieuze, openbaarde toen (deze vers): ‘O Boodschapper, laat degenen die elkaar in ongeloof beconcurreren jou niet bedroeven… tot “…accepteer het” (v. 41). Het was gezegd onder de Joden: ‘Ga naar Mohammed; als hij beveelt om het gezicht zwart te maken en zweepslagen te geven (als straf voor overspel), accepteer het. Maar als hij steniging beveelt, verwerp het.’ Op deze gelegenheid openbaarde Allah, de Majestueuze en Grote: ‘En wie niet oordeelt/regeert volgens wat Allah heeft geopenbaard, zij zijn de ongelovigen’ (v. 44), en ‘Wie niet oordeelt/regeert volgens wat Allah heeft geopenbaard, zij zijn de onrechtplegers’ (v. 45), en ‘Wie niet oordeelt/regeert volgens wat Allah heeft geopenbaard, zij zijn de overtreders’ (v. 47). Al deze verzen werden geopenbaard betreffende de ongelovigen.” [Sahih Muslim 1700a]

Hier zien we dat de context van Surah al-Mā’idah vers 44 betrekking had op sommige Joodse rabbijnen die een nieuwe straf maakten. Dus de vers gaat niet alleen over oordeel, maar ook over het maken van nieuwe wetten en het toepassen ervan.

2. De Salaf Saliheen geloofden dat verwerping/ontkenning grote kufr is, niet de daad van regeren met iets anders

قيل: إن الله تعالى عَمَّ بالخبر بذلك عن قومٍ كانوا بحكم الله الذي حكم به في كتابه جاحدين، فأخبر عنهم أنهم بتركهم الحكمَ، على سبيل ما تركوه، كافرون. وكذلك القولُ في كل من لم يحكم بما أنـزل الله جاحدًا به، هو بالله كافر، كما قال ابن عباس، لأنه بجحوده حكم الله بعدَ علمه أنه أنـزله في كتابه، نظير جحوده نبوّة نبيّه بعد علمه أنه نبيٌّ.
[تفسير الطبري - سورة المائدة الآية ٤٤]

Imam al-Tabari zei: "Allah, de Verhevene, gaf hier een algemeen verslag over een volk dat het oordeel van Allah, dat Hij in Zijn Boek had bepaald, ontkende/verwierp. Hij informeerde over hen dat, vanwege het verlaten van het oordeel in de hoedanigheid dat ze deden, zij ongelovigen zijn. Dus het oordeel over iedereen die niet oordeelt/regeert volgens wat Allah heeft geopenbaard, het ontkennend/verwerpend—hij is een ongelovige in Allah, zoals Ibn ʿAbbās zei. Want door zijn ontkenning/verwerping van Allah’s oordeel, nadat hij wist dat Hij het in Zijn Boek had geopenbaard, is hij als degene die de profeetschap van Zijn Profeet ontkent/verwerpt nadat hij weet dat hij werkelijk een Profeet is." [Tafsir al-Tabari - Surah al-Ma'idah verse 44]

Het wordt duidelijk dat Allah 'dan zijn zij de ongelovigen' heeft geopenbaard in de context van degenen die de wetten van Allah ontkenden/verwierpen. De kwestie van ontkenning/verwerping is heel wat anders dan niet regeren met de wetten van Allah.

Sommigen zeggen dat regeren met iets anders op zichzelf een ontkenning/verwerping is, maar dit is niet volledig juist. Bijvoorbeeld: een persoon kan toelaten dat zijn dochters zich ongepast kleden, terwijl hij erkent dat hij zondigt door dit toe te laten.

Hetzelfde geldt voor regeren, aangezien een regeerder iets kan toelaten onder zijn volk terwijl hij erkent dat hij zondigt.

Degenen die beweren dat regeren met iets anders dan Allah's wet automatisch ontkenning of verwerping inhoudt, passen hetzelfde principe niet consequent toe op rechters. Ze zeggen bijvoorbeeld niet dat een rechter die steekpenningen aanneemt en daardoor een lichtere straf oplegt, daarmee de door Allah voorgeschreven straf ontkent/verwerpt of verwerpt. Dit toont duidelijk hun inconsistentie aan.

Daarom betekent het dat niet oordelen volgens de Shariah op zichzelf geen grote kufr is, en evenzo betekent regeren met iets anders dan de Shariah op zichzelf ook geen grote kufr.

12063 - حدثني المثنى قال، حدثنا عبد الله بن صالح قال، حدثني معاوية بن صالح، عن علي بن أبي طلحة، عن ابن عباس قوله: " ومن لم يحكم بما أنـزل الله فأولئك هم الكافرون "، قال: من جحد ما أنـزل الله فقد كفر. ومن أقرّ به ولم يحكم، فهو ظالم فاسقٌ.
[تفسير الطبري - سورة المائدة الآية ٤٤]

Imam al-Tabari mentioned: al-Muthannā vertelde mij, hij zei: ‘Abd Allāh b. Ṣāliḥ vertelde ons, hij zei: Mu‘āwiyah b. Ṣāliḥ vertelde mij, van ‘Alī b. Abī Ṭalḥah, van Ibn ‘Abbās betreffende Zijn uitspraak: “En wie niet oordeelt/regeert volgens wat Allah heeft geopenbaard – zij zijn de ongelovigen” [al-Mā’idah 5:44]: Hij zei: “Wie ontkent/verwerpt wat Allah heeft geopenbaard, heeft ongeloof gepleegd. En wie het erkent maar er niet naar oordeelt, is een onrechtpleger en een zondaar.” [Tafsir al-Tabari - Surah al-Ma'idah verse 44]

٦٤٢٦ - حَدَّثَنَا أَبِي ثنا أَبُو صَالِحٍ حَدَّثَنِي مُعَاوِيَةُ بْنُ صَالِحٍ عَنْ عَلِيِّ بْنِ أَبِي طَلْحَةَ عَنِ ابْنِ عَبَّاسٍ قَوْلَهُ: وَمَنْ لَمْ يَحْكُمْ بما أنزل الله يَقُولُ: مَنْ جَحَدَ الْحُكْمَ بِمَا أَنْزَلَ اللَّهُ فَقَدْ كَفَرَ، وَمَنْ أَقَرَّ بِهِ وَلَمْ يَحْكُمْ بِهِ فَهُوَ ظَالِمٌ فَاسِقٌ. يَقُولُ: مَنْ جَحَدَ مِنْ حُدُودِ اللَّهِ شَيْئًا فَقَدْ كَفَرَ.
[تفسير ابن أبي حاتم - سورة المائدة الآية ٤٤]

Ibn Abi Hatim mentioned: Mijn vader vertelde ons, zeggende: Abū Ṣāliḥ vertelde mij, Mu‘āwiyah b. Ṣāliḥ van ‘Alī b. Abī Ṭalḥah, van Ibn ‘Abbās betreffende Zijn uitspraak: “En wie niet oordeelt volgens wat Allah heeft geopenbaard…” [al-Mā’idah 5:44]: Hij zei: “Wie ontkent/verwerpt wat Allah heeft geopenbaard, heeft ongeloof gepleegd. En wie het erkent maar er niet naar oordeelt, is een onrechtpleger en een zondaar. Wie een van Allah's voorgeschreven straffen (ḥudūd) ontkent/verwerpt, heeft ongeloof gepleegd.” [Tafsir Ibn Abi Hatim - Surah al-Ma'idah verse 44]

Zoals duidelijk is, gaat het in deze verzen zowel over oordelen als over regeren, wat laat zien dat Ibn Abbas een regeerder die met iets anders dan de Shariah regeert, als een overtredende ziet, tenzij hij de wetten van Allah ontkent/verwerpt, in welk geval hij een kafir wordt.

Dit is het correcte begrip en een bekende positie van Ibn Abbas. Iedereen die regeert/oordeelt met iets anders dan de Shariah terwijl hij erkent dat hij verkeerd handelt, pleegt geen afvalligheid.

Hetzelfde principe werd vermeld door een andere Mufassir genaamd Al-Nahhas:

فَكُلُّ مَنْ حَكَمَ بِغَيْرِ مَا أَنْزَلَ اللَّهُ جَلَّ وَعَزَّ جَاحِدًا لَهُ كَمَا جَحَدَتِ الْيَهُودُ فَهُوَ كَافِرٌ ظَالِمٌ فَاسِقٌ
[ص400 - كتاب الناسخ والمنسوخ النحاس]

Al-Nahhas zei: "Dus wie regeert/oordeelt met iets anders dan wat Allah, de Majesteit en Verhevene, heeft geopenbaard, terwijl hij het ontkent/verwerpt zoals de Joden het ontkenden, is een ongelovige, onrechtpleger en hardnekkig ongehoorzaam." [Kitāb Al-Nasikh wal-Mansukh - Al-Nahhas - Pagina 400]

Er zijn nog veel meer Mufassireen die uit deze verzen begrepen dat de dader alleen een kafir wordt als hij een wet van Allah ontkent, zoals sommige Joden het ontkenden.

De verzen werden geopenbaard met betrekking tot sommige Joden die de wetten van Allah ontkenden, dus dezelfde context moet worden toegepast op moslims. Het weglaten van het ontkenningsgedeelte gaat tegen de context van deze verzen in.

فمن كان تاركا لما أنزل الله في أحكامه على هذه الصفة، فقد ساوى من أنزلت فيهم الآيات من اليهود والنصارى واستحق اسم الكفر والظلم والفسق.
ومن حمله حرص الدرهم والدينار، أو بلوغ ثأر، أو شهوة نفس على ترك حكم الله، وهو عالم بعدوانه عارف بإساءته، حذرٌ من سوء صنيعه، مصدق لربه فيما أنزل من الأحكام، شاهد عليها بالحق المفترض عليه العمل به، ولم يساوهم فيها، وهو باق على إسلامه عاص لربه، فأفعاله تستوجب عقوبته إن لم يجد بالصفح عنه.
[كتاب نكت القرآن الدالة على البيان في أنواع العلوم والأحكام - أبو أحمد الكرجـي القصاب - الجزء ١ - الصفحة ٣١٠-٣١١]

Abu Ahmad al-Karaji al-Qassab zei: "Dus wie wat Allah heeft geopenbaard op deze wijze/attribuut (uit ontkenning) verlaat, die is gelijk aan degenen over wie deze verzen werden geopenbaard, onder de Joden en de Christenen, en verdient de naam van Kufr, onrecht (Dhulm), en immoraliteit (Fisq). En wie gedreven wordt door het verlangen naar dirhams en dinars, of door wraak, of door de begeerte van de Nafs om het oordeel van Allah te verlaten, terwijl hij zich bewust is van zijn overtreding en het kwaad dat hij heeft gedaan, bang is voor wat hij heeft begaan, zich bewust is van zijn Heer, de door Allah geopenbaarde wetten erkent en getuigt dat Zijn wetten waar zijn en nageleefd moeten worden, wordt niet gelijk aan hen (de Mensen van het Boek) in het verlaten van wat Allah heeft geopenbaard. Hij blijft een moslim, hoewel ongehoorzaam aan Allah, en verdient straf indien Allah hem niet vergeeft. [Kitāb Nukat al-Qur’ān al-Dāllah ‘alā al-Bayān fī Anwā‘ al-‘Ulūm wa al-Aḥkām - Abu Ahmad al-Karaji Al-Qassab - Volume 1 - Page 310-311]

Er zijn in het verleden veel regeerders geweest die regeerden volgens hun eigen verlangens terwijl ze de wetten van Allah erkenden en accepteerden. Ze deden het slechts uit corruptie of eigen ego.

Ze stelden hun eigen wetten op vanwege zwakke imaan. Het kan niet gezegd worden dat zulke regeerders kuffar zijn, omdat de Salaf Saliheen hen niet als zodanig beschouwden als ze geen van Allah's wetten ontkenden.

In het geval dat een regeerder daadwerkelijk de Shariah verwerpt, zie je hem regeren met iets volledig anders, terwijl hij weigert te regeren met Tawheed.

En elke regeerder die regeert met een systeem dat shirk toestaat, is ongetwijfeld een kafir, aangezien een voorwaarde van Tawheed is om dit te accepteren en er nooit tegenin te gaan in woord of daad.

3. Ibn Abbas interpreteerde de vers als Kufr duna Kufr

Wanneer we kijken in de Tafsir-boeken, zien we dat Ibn Abbas Surah al-Ma’idah vers 44 interpreteert als Kufr duna Kufr wanneer het wordt toegepast op moslims.

Daarmee bedoelt hij dat wanneer een moslim regeert of oordeelt met iets anders dan de Shariah, de term 'kafirun' niet moet worden begrepen als grote kufr.

باب ذكر الذنوب التي تصير بصاحبها إلى كفر غير خارج به عن الملة
1010 - حدثنا أبو الحسين إسحاق بن أحمد الكاذي ، قال : حدثنا عبد الله بن أحمد ، قال : حدثني أبي ، قال : حدثنا سفيان ، عن هشام بن حجير ، عن طاوس ، قال : قال ابن عباس : ليس بالكفر الذي تذهبون إليه قال سفيان : أي ليس كفرا ينقل عن الملة :
ومن لم يحكم بما أنزل الله فأولئك هم الكافرون .
[الإبانة الكبرى - ابن بطة - الجزء ٢ - الصفحة ٧٣٦]

Ibn Battah zei: Hoofdstuk: Vermelding van zonden die iemand naar kufr leiden, zonder hem uit de islam te verwijderen. ... Abū al-Ḥusayn Isḥāq ibn Aḥmad al-Kādhī vertelde ons, hij zei: ʿAbd Allāh ibn Aḥmad vertelde ons, hij zei: mijn vader vertelde mij, hij zei: Sufyān vertelde ons, van Hishām ibn Ḥujayr, van Ṭāwus, die zei: Ibn ʿAbbās zei: “Het is niet de kufr zoals jullie het gewoonlijk begrijpen.” Sufyān (ibn Uyaynah) zei: “Het is niet de kufr dat iemand uit de islam verwijdert: {En wie niet oordeelt/regeert volgens wat Allah heeft geopenbaard – zij zijn de ongelovigen.} (Qur’ān 5:44)” [Al-Ibanatul Kubrah - Ibn Battah - Volume 2 - Pagina 736]

Ibn Abbas geeft hiermee aan dat wanneer je de vers 'fa-ulaika humul kafirun' leest, de term 'kafirun' niet bedoeld wordt zoals men die doorgaans zou begrijpen.

Sufyan ibn Uyaynah interpreteerde de vers ook als kleine kufr, geen grote kufr.

Geen enkele geleerde was van mening dat Ibn Abbas alleen reageerde op de Khawarij in plaats van de vers te interpreteren.

De geleerden van Tafsir geloofden dat het een interpretatie van Ibn Abbas was, niets anders.

Het bewijs dat Ibn Abbas de vers daadwerkelijk interpreteerde als kleine kufr wordt op meerdere plaatsen genoemd. Als we alleen naar de Tafsir van al-Tabari kijken, zien we dat Ibn Abbas de vers interpreteerde als kleine kufr.

وقد اختلف أهل التأويل في تأويل " الكفر " في هذا الموضع.
فقال بعضهم بنحو ما قلنا في ذلك، من أنه عنى به اليهود الذين حَرَّفوا كتاب الله وبدَّلوا حكمه.
وقال بعضهم: عنى بـ" الكافرين "، أهل الإسلام، وب " الظالمين " اليهود، وب " الفاسقين " النصارى.
وقال آخرون: بل عنى بذلك: كفرٌ دون كفر، وظلمٍ دون ظلم، وفسقٌ دون فسق. ذكر من قال ذلك:
12053 - حدثنا هناد قال، حدثنا وكيع= وحدثنا ابن وكيع قال، حدثنا أبي= عن سفيان، عن معمر بن راشد، عن ابن طاوس، عن أبيه، عن ابن عباس: " ومن لم يحكم بما أنـزل الله فأولئك هم الكافرون " ، قال: هي به كفر، وليس كفرًا بالله وملائكته وكتبه ورسله. (82)
وقال آخرون: بل نـزلت هذه الآيات في أهل الكتاب، وهى مرادٌ بها جميعُ الناس، مسلموهم وكفارهم.
وقال آخرون: معنى ذلك: ومن لم يحكم بما أنـزل الله جاحدًا به. فأما " الظلم " و " الفسق "، فهو للمقرِّ به.
ذكر من قال ذلك: 12063 - حدثني المثنى قال، حدثنا عبد الله بن صالح قال، حدثني معاوية بن صالح، عن علي بن أبي طلحة، عن ابن عباس قوله: " ومن لم يحكم بما أنـزل الله فأولئك هم الكافرون "، قال: من جحد ما أنـزل الله فقد كفر. ومن أقرّ به ولم يحكم، فهو ظالم فاسقٌ.
[تفسير الطبري - سورة المائدة الآية ٤٤]

Imam al-Tabari zei: "De geleerden van de interpretatie verschilden over de betekenis van “kufr” in deze context. Sommigen zeiden, in lijn met wat we eerder hebben genoemd, dat het verwijst naar de Joden die het Boek van Allah vervormden en Zijn wetten veranderden. Anderen zeiden: de term “ongelovigen” verwijst naar de moslims, “de onrechtvaardigen” verwijst naar de Joden, en “de opstandigen” verwijst naar de christenen. Anderen zeiden: het betekent Kufr duna Kufr, Dhulm duna Dhulm, Fusuq duna Fusuq. Onder degenen die dit zeiden: Hanad vertelde ons, hij zei: Waki‘ vertelde ons; en Ibn Waki‘ vertelde ons; hij zei: mijn vader vertelde ons; van Sufyan, van Ma‘mar ibn Rashid, van Ibn Tawus, van zijn vader, van Ibn ‘Abbas: “En wie niet oordeelt/regeert volgens wat Allah heeft geopenbaard, zij zijn de ongelovigen.” Hij zei: het is een kufr, maar niet zoals de kufr in Allah, Zijn engelen, Zijn Boeken of Zijn Boodschappers. Anderen zeiden: deze verzen zijn geopenbaard voor de Mensen van het Boek, maar ze zijn bedoeld voor alle mensen, zowel moslims als niet-moslims (bedoeld wordt dat aanvankelijk de Joden werden aangesproken, maar Allah wilde dat deze verzen ook voor de moslims gelden). Anderen zeiden: de betekenis is: wie niet oordeelt/regeert volgens wat Allah heeft geopenbaard, als hij het ontkent, dan is hij een kafir. Wat betreft “Dhulm” en “Fisq”, dit geldt voor degenen die het erkennen (Zijn wetten) maar er niet naar oordelen/regeren. Onder degenen die dit zeiden: Al-Muthanna vertelde mij; hij zei: ‘Abdullah ibn Salih vertelde ons; hij zei: Mu‘awiyah ibn Salih vertelde mij, van ‘Ali ibn Abi Talhah, van Ibn ‘Abbas betreffende de vers: “En wie niet oordeelt/regeert volgens wat Allah heeft geopenbaard, zij zijn de ongelovigen”—hij zei: wie ontkent/verwerpt wat Allah heeft geopenbaard is een kafir. En wie het erkent maar er niet naar oordeelt/regeert is een dhalim en een fasiq." [Tafsir al-Tabari - Surah al-Ma'idah vers 44]

Geleerden zoals Ibn Battah hebben uitgelegd dat regeren of oordelen met iets anders dan wat Allah heeft geopenbaard, iemand niet uit de islam verwijdert. Hij citeert de uitspraken van Kufr duna Kufr onder zijn hoofdstuk: “Zonden die iemand niet uit de religie verwijderen.”

Dit toont aan dat Ibn Battah, net als Ibn ʿAbbas, regeren of oordelen met iets anders dan de Shariah als kleine kufr beschouwt.

باب ذكر الذنوب التي تصير بصاحبها إلى كفر غير خارج به عن الملة
1005 - حدثنا أبو شيبة ، قال : حدثنا محمد بن إسماعيل ، قال : حدثنا وكيع ، عن سفيان ، عن معمر ، عن ابن طاوس ، عن أبيه ، عن ابن عباس : ومن لم يحكم بما أنزل الله فأولئك هم الكافرون .
قال : هي به كفر وليس كمن كفر بالله وملائكته وكتبه ، ورسله .
[الإبانة الكبرى - ابن بطة - الجزء ٢ - الصفحة ٧٣٥]

Ibn Battah vermeldde: Hoofdstuk: Vermelding van zonden die iemand tot kufr leiden, zonder hem uit de islam te verwijderen. ... Abū Shaybah vertelde ons, hij zei: Muḥammad ibn Ismāʾīl vertelde ons, hij zei: Wakīʿ vertelde ons, van Sufyān, van Ma'mar, van Ibn Ṭāwus, van zijn vader, van Ibn ʿAbbās: “En wie niet oordeelt/regeert volgens wat Allah heeft geopenbaard – zij zijn de ongelovigen.” (Qur’ān 5:44) Hij zei: “Het is kufr, maar het is niet zoals de kufr in Allah, Zijn engelen, Zijn boeken en Zijn boodschappers.” [Al-Ibanatul Kubrah - Ibn Battah - Volume 2 - Pagina 735]

باب ذكر الذنوب التي تصير بصاحبها إلى كفر غير خارج به عن الملة
1006 - حدثنا أبو شيبة ، قال : حدثنا محمد بن إسماعيل ، قال : حدثنا وكيع ، قال : حدثنا سفيان ، عن سعيد المكي ، عن طاوس : ومن لم يحكم بما أنزل الله فأولئك هم الكافرون.
قال : ليس بكفر ينقل عن الملة .
[الإبانة الكبرى - ابن بطة - الجزء ٢ - الصفحة ٧٣٥]

Ibn Battah vermeldde: Hoofdstuk: Vermelding van zonden die iemand tot kufr leiden, zonder hem uit de islam te verwijderen. ... Abū Shaybah vertelde ons, hij zei: Muḥammad ibn Ismāʾīl vertelde ons, hij zei: Wakīʿ vertelde ons, hij zei: Sufyān vertelde ons, van Saʿīd al-Makkī, van Ṭāwus: “En wie niet oordeelt volgens wat Allah heeft geopenbaard – zij zijn de ongelovigen.” (Qur’ān 5:44) Hij zei: “Het is niet de kufr dat iemand uit de islam verwijdert.” [Al-Ibanatul Kubrah - Ibn Battah - Volume 2 - Pagina 735]

باب ذكر الذنوب التي تصير بصاحبها إلى كفر غير خارج به عن الملة
1007 - حدثنا أبو شيبة ، قال : حدثنا محمد بن إسماعيل ، قال : حدثنا وكيع ، قال : حدثنا سفيان ، عن أبي جريج ، عن عطاء ، قال : كفر دون كفر وظلم دون ظلم وفسوق دون فسوق .
[الإبانة الكبرى - ابن بطة - الجزء ٢ - الصفحة ٧٣٥]

Ibn Battah vermeldde: Hoofdstuk: Vermelding van zonden die iemand tot kufr leiden, zonder hem uit de islam te verwijderen. ... Abū Shaybah vertelde ons, hij zei: Muḥammad ibn Ismāʾīl vertelde ons, hij zei: Wakīʿ vertelde ons, hij zei: Sufyān vertelde ons, van Ibn Jurayj, van ʿAṭā, die zei: “Kufr duna Kufr, Dhulm duna Dhulm, en Fusuq duna Fusuq.” [Al-Ibanatul Kubrah - Ibn Battah - Volume 2 - Pagina 735]

باب ذكر الذنوب التي تصير بصاحبها إلى كفر غير خارج به عن الملة
1009 - حدثنا إسماعيل بن محمود الصفار ، قال : حدثنا أحمد بن منصور الرمادي ، قال : حدثنا عبد الرزاق ، قال : حدثنا معمر ، عن ابن طاوس ، عن أبيه ، قال : سئل ابن عباس عن قوله تعالى :
ومن لم يحكم بما أنزل الله فأولئك هم الكافرون
قال : هي به كفر ، قال ابن طاوس : ليس كمن كفر بالله وملائكته وكتبه ورسله .
[الإبانة الكبرى - ابن بطة - الجزء ٢ - الصفحة ٧٣٦]

Ibn Battah vermeldde: Hoofdstuk: Vermelding van zonden die iemand tot kufr leiden, zonder hem uit de islam te verwijderen. ... Ismāʿīl ibn Maḥmūd al-Ṣaffār vertelde ons, hij zei: Aḥmad ibn Manṣūr al-Ramādī vertelde ons, hij zei: ʿAbd al-Razzāq vertelde ons, hij zei: Muʿammar vertelde ons, van Ibn Ṭāwus, van zijn vader, die zei: Ibn ʿAbbās werd gevraagd over de vers: “En wie niet oordeelt volgens wat Allah heeft geopenbaard – zij zijn de ongelovigen.” (Qur’ān 5:44) Hij zei: “Het is kufr.” Ibn Ṭāwus zei: “Het is niet zoals de kufr in Allah, Zijn engelen, Zijn boeken, en Zijn boodschappers.” [Al-Ibanatul Kubrah - Ibn Battah - Volume 2 - Pagina 736]

باب ذكر الذنوب التي تصير بصاحبها إلى كفر غير خارج به عن الملة
1010 - حدثنا أبو الحسين إسحاق بن أحمد الكاذي ، قال : حدثنا عبد الله بن أحمد ، قال : حدثني أبي ، قال : حدثنا سفيان ، عن هشام بن حجير ، عن طاوس ، قال : قال ابن عباس : ليس بالكفر الذي تذهبون إليه قال سفيان : أي ليس كفرا ينقل عن الملة :
ومن لم يحكم بما أنزل الله فأولئك هم الكافرون .
[الإبانة الكبرى - ابن بطة - الجزء ٢ - الصفحة ٧٣٦]

Ibn Battah vermeldde: Hoofdstuk: Vermelding van zonden die iemand tot kufr leiden, zonder hem uit de islam te verwijderen. ... Abū al-Ḥusayn Isḥāq ibn Aḥmad al-Kādhī vertelde ons, hij zei: ʿAbd Allāh ibn Aḥmad vertelde ons, hij zei: mijn vader vertelde het aan mij, hij zei: Sufyān vertelde ons, van Hishām ibn Ḥujayr, van Ṭāwus, die zei: Ibn ʿAbbās zei: “Het is niet de kufr dat je gewoonlijk denkt. Sufyān (ibn Uyaynah) zei: “Het is niet de kufr dat iemand uit de islam verwijdert: {En wie niet oordeelt/regeert volgens wat Allah heeft geopenbaard – zij zijn de ongelovigen.} (Qur’ān 5:44)” [Al-Ibanatul Kubrah - Ibn Battah - Volume 2 - Pagina 736]

Hoewel Hisham ibn Hujayr door de hadithgeleerden als zwak wordt beschouwd, vonden ze zijn overleveringen acceptabel als de inhoud overeenkomt met andere sterke overleveringen over hetzelfde onderwerp. Daarom zie je Imam Ahmad in de keten, die dit overlevert van Sufyan ibn Uyaynah, van Hisham ibn Hujayr.

باب ذكر الذنوب التي تصير بصاحبها إلى كفر غير خارج به عن الملة
1011 - حدثنا إسحاق الكاذي ، قال : حدثنا عبد الله بن أحمد ، قال : حدثني أبي ، قال : حدثنا عبد الرحمن ، قال : حدثنا سفيان ، عن [ ص: 737 ] ابن جريج ، عن عطاء ، قال : كفر دون كفر وظلم دون ظلم وفسوق دون فسوق .
[الإبانة الكبرى - ابن بطة - الجزء ٢ - الصفحة ٧٣٧]

Ibn Battah vermeldde: Hoofdstuk: Vermelding van zonden die iemand tot kufr leiden, zonder hem uit de islam te verwijderen. ... Isḥāq al-Kādhī vertelde ons, hij zei: ʿAbd Allāh ibn Aḥmad vertelde ons, hij zei: mijn vader vertelde het aan mij, hij zei: ʿAbd al-Raḥmān vertelde ons, hij zei: Sufyān vertelde ons, van [p. 737] Ibn Jurayj, van ʿAṭā, die zei: “Kufr duna Kufr, Dhulm duna Dhulm, en Fusuq duna Fusuq.” [Al-Ibanatul Kubrah - Ibn Battah - Volume 2 - Pagina 737]

باب ذكر الذنوب التي تصير بصاحبها إلى كفر غير خارج به عن الملة
1011 - حدثنا إسحاق الكاذي ، قال : حدثنا عبد الله بن أحمد ، قال : حدثني أبي ، قال : حدثنا عبد الرحمن ، قال : حدثنا سفيان ، عن [ ص: 737 ] ابن جريج ، عن عطاء ، قال : كفر دون كفر وظلم دون ظلم وفسوق دون فسوق .
[الإبانة الكبرى - ابن بطة - الجزء ٢ - الصفحة ٧٣٧]

Ibn Battah vermeldde: Hoofdstuk: Vermelding van zonden die iemand tot kufr leiden, zonder hem uit de islam te verwijderen. ... Isḥāq al-Kādhī vertelde ons, hij zei: ʿAbd Allāh ibn Aḥmad vertelde ons, hij zei: mijn vader vertelde het aan mij, hij zei: ʿAbd al-Raḥmān vertelde ons, hij zei: Sufyān vertelde ons, van [p. 737] Ibn Jurayj, van ʿAṭā, die zei: “Kufr duna Kufr, Dhulm duna Dhulm, en Fusuq duna Fusuq.” [Al-Ibanatul Kubrah - Ibn Battah - Volume 2 - Pagina 737]

4. De Salaf Saliheen geloofden dat gedeeltelijk regeren volgens de Shariah geen grote kufr is

Surah al-Ma'idah vers 44 kan door iedereen gelezen worden en op meerdere manieren begrepen worden, wat duidt op de dubbelzinnigheid ervan.

Echter, velen zouden het lezen en geloven dat als een regeerder met iets anders dan de Shariah zou regeren, ook al is het gedeeltelijk, hij een kafir zou worden. Dit zou leiden tot de overtuiging dat een regeerder kafir wordt als hij sommige wetten toepast die in strijd zijn met de Shariah, zelfs als hij een deel van de Shariah behoudt.

Dit begrip komt niet van de Salaf Saliheen, aangezien zij de vers in zijn context begrepen.

Zij geloofden dat deze vers eigenlijk mutashābih is, wat betekent dat het in overeenstemming met de context en juiste interpretatie moet worden gelezen.

٤٤ - حَدَّثَنَا أَبُو بَكْرِ بْنُ أَبِي دَاوُدَ قَالَ: حَدَّثَنَا الْمُثَنَّى بْنُ أَحْمَدَ قَالَ: حَدَّثَنَا عَمْرُو بْنُ خَالِدٍ قَالَ: حَدَّثَنَا ابْنُ لَهِيعَةَ، عَنْ عَطَاءِ بْنِ دِينَارٍ، عَنْ سَعِيدِ بْنِ جُبَيْرٍ، فِي قَوْلِهِ تَعَالَى: {وَأُخَرُ مُتَشَابِهَاتٌ} [آل عمران: ٧] قَالَ: " أَمَّا الْمُتَشَابِهَاتُ: فَهُنَّ آيٌّ فِي الْقُرْآنِ يَتَشَابَهْنَ عَلَى النَّاسِ إِذَا قَرَءُوهُنَّ، مِنْ أَجْلِ ذَلِكَ يُضِلُّ مَنْ ⦗٣٤٢⦘ ضَلَّ مِمَّنِ ادَّعَى هَذِهِ الْكَلِمَةَ , كُلُّ فِرْقَةٍ يَقْرَءُونَ آيَاتٍ مِنَ الْقُرْآنِ، وَيَزْعُمُونَ أَنَّهَا لَهُمْ أَصَابُوا بِهَا الْهُدَى وَمِمَّا تَتْبَعُ الْحَرُورِيَّةُ مِنَ الْمُتَشَابِهِ قَوْلَ اللَّهِ تَعَالَى: {وَمَنْ لَمْ يَحْكُمْ بِمَا أَنْزَلَ اللَّهُ فَأُولَئِكَ هُمُ الْكَافِرُونَ} [المائدة: ٤٤] وَيَقْرَءُونَ مَعَهَا: {ثُمَّ الَّذِينَ كَفَرُوا بِرَبِّهِمْ يَعْدِلُونَ} [الأنعام: ١] فَإِذَا رَأَوُا الْإِمَامَ يَحْكُمُ بِغَيْرِ الْحَقِّ قَالُوا: قَدْ كَفَرَ , وَمَنْ كَفَرَ عَدَلَ بِرَبِّهِ فَقَدْ أَشْرَكَ فَهَؤُلَاءِ الْأَئِمَّةُ مُشْرِكُونَ، فَيَخْرُجُونَ فَيَفْعَلُونَ مَا رَأَيْتَ؛ لِأَنَّهُمْ يَتَأَوَّلُونَ هَذِهِ الْآيَةَ "
[كتاب الشريعة للأجُرِّي – المجلد الأول – الصفحة ٣٤١]

Al-Ajurri vermeldde: Abū Bakr ibn Abī Dāwūd vertelde ons: al-Muthannā ibn Aḥmad vertelde ons: ʿAmr ibn Khālid vertelde ons: Ibn Lahīʿah vertelde ons, van ʿAṭāʾ ibn Dīnār, van Saʿīd ibn Jubayr, over de woorden van Allah, de Verhevene: {En anderen zijn dubbelzinnig} [Āl ʿImrān: 7]: “Wat betreft de dubbelzinnige (mutashābih) verzen, dit zijn verzen in de Koran die verwarrend of vergelijkbaar lijken voor mensen wanneer zij ze reciteren. Hierdoor werden degenen die afdwaalden door deze uitspraak te claimen, misleid. Elke sekte reciteert verzen uit de Koran en beweert dat ze hen toebehoren en dat zij door deze verzen leiding hebben verkregen. Onder de dubbelzinnige verzen die de Ḥarūriyyah (d.w.z. de Khawārij) volgen, is de uitspraak van Allah, de Verhevene: {En wie niet oordeelt/regeert volgens wat Allah heeft geopenbaard – zij zijn de ongelovigen} [al-Māaidah: 44]. En zij reciteren ernaast: {Dan degenen die hun Heer hebben verworpen, stellen anderen gelijk met Hem} [al-Anʿām: 1]. Wanneer zij een imam onrechtvaardig zien regeren, zeggen ze: ‘Hij is een ongelovige. En wie ongelovig is, stelt anderen gelijk aan zijn Heer, en pleegt daarmee shirk. Daarom zijn deze leiders polytheïsten.’ Daarna gaan ze naar buiten en doen wat je hebt gezien (aan opstand), omdat ze deze vers op deze manier interpreteren.” [Kitab al-Shari'ah van Al-Ajurri - Volume 1 - Pagina 341]

Wat is dus de context? De Salaf Saliheen zoals Ibn Abbas en zijn leerlingen legden uit dat deze verzen begrepen moeten worden als Kufr duna Kufr, en dat een regeerder alleen kafir wordt als hij daadwerkelijk iets van de Shariah ontkent.

Zij stelden als voorwaarde dat een regeerder kafir wordt door ontkenning, niet door zijn daad van regeren met iets dat in strijd is met de Shariah.

Abdul-Aziz ibn Yahya al-Kinani nam het standpunt in dat het volledig achterwege laten van de Shariah een daad van grote kufr is.

Dit weerlegt de Khawarij, omdat al-Kinani niet gelooft dat wanneer een regeerder gedeeltelijk volgens de Shariah regeert, hij een kafir wordt. De Khawarij geloofden dat zelfs als een regeerder één wet van de Shariah verving door zijn eigen wet zonder te beweren dat het toegestaan is, hij daardoor een kafir zou worden.

وسمعت أبا القاسم الحبيبي، قال: سمعت أبا زكريا العنبري، يحكي عن عبد العزيز بن يحيى الكناني إنه سأل عن هذه الآيات، قال: إنها تقع على جميع ما أنزل الله لا على بعضه فكل من لم يحكم بجميع ما أنزل الله فهو كافر ظالم فاسق.
فأما من يحكم ببعض ما أنزل الله من التوحيد (وترك) الشرك ثم لم يحكم بهما (فبين) ما أنزل الله من الشرائع لم يستوجب حكم هذه الآيات
[تفسير الثعلبي - الثعلبي - ج ٤ - الصفحة ٧٠]

Al-Tha'labi vermeldde: Van Abū al-Qāsim al-Ḥabībī, van Abū Zakariyyā al-‘Anbarī, van ʿAbd al-ʿAzīz ibn Yaḥyā al-Kinānī, die zei toen hem over deze verzen werd gevraagd: "Het geldt alleen voor alles wat Allah heeft geopenbaard, niet voor een deel ervan. Dus wie niet oordeelt volgens wat Allah heeft geopenbaard (het geheel nalaat), is een kafir, dhalim en fasiq. Wat betreft degene die slechts een deel van wat Allah heeft geopenbaard toepast — bijvoorbeeld: Tawheed handhaven en shirk verlaten — maar vervolgens niet oordeelt/regeert volgens de overige wetten en voorschriften van Allah, valt hij niet onder de volledige betekenis van deze verzen.’” [Tafsir al-Tha'labi - Surah al-Ma'idah vers 44]

ʿAbd al-ʿAzīz ibn Yaḥyā al-Kinānī begrijpt Surah al-Ma'idah vers 44 zo dat een regeerder kafir wordt als hij weigert de Shariah volledig toe te passen.

Andere Mufassireen vertelden dat een regeerder alleen kafir wordt wanneer hij de Shariah ontkent/verwerpt (juhud), zelfs al is het één wet.

وقد قيل: من لم يحكم بما أنزل الله مستحلّا لذلك. وقد قيل: من ترك الحكم بجميع ما أنزل الله فهو كافر.
[إعراب القرآن – النحّاس – سورة المائدة آية ٤٤]

Al-Nahhas zei: "Eerste mening: Wie niet oordeelt/regeert volgens wat Allah heeft geopenbaard terwijl hij het als toegestaan beschouwt (istihlal verricht en daarmee iets van Allah's openbaring ontkent/verwerpt). Tweede mening: Wie het oordelen/regeren met wat Allah heeft geopenbaard volledig nalaat, is een ongelovige." [I'rab al-Quran - Al-Nahhas - Surah al-Ma'idah vers 44]

Als iemand die gelooft dat regeren met iets anders dan de Shariah grote kufr is zou zeggen: "ʿAbd al-ʿAzīz ibn Yaḥyā al-Kinānī baseert de kufr op de daad, niet op ontkenning," dan past dat nog steeds niet in hun eigen narratief.

Dit komt omdat ʿAbd al-ʿAzīz ibn Yaḥyā al-Kinānī gelooft dat gedeeltelijk regeren volgens de Shariah geen grote kufr is, terwijl zij geloven dat het dat wel is, vanwege hun interpretatie dat wetgeving een daad van grote shirk is.

Dit zou dus ook betekenen dat degenen die geloven dat het gedeeltelijk regeren met de Shariah grote kufr is, ʿAbd al-ʿAzīz ibn Yaḥyā al-Kinānī als kafir zou bestempelen, aangezien hij het niet als grote kufr beschouwt wanneer een heerser gedeeltelijk volgens de Shariah regeert en daarnaast andere wetten toepast.

Ze zouden dus niet alleen een mening volgen die geen van de Mufassireen heeft aangenomen, ze kunnen er ook geen enkele van gebruiken om hun standpunt te ondersteunen.

Opheldering van de twijfels over deze kwestie

Er worden verschillende argumenten gebruikt door degenen die geloven dat regeren met iets anders dan de Shariah een daad van afvalligheid is.

  1. "Wetgeving is een daad van grote kufr"
  2. "Wetgeving is het plegen van istihlal!"
  3. "Regeren met iets anders impliceert verwerping"
  4. "De grote kufr is het vervangen van de Shariah voor mensgemaakte wetten"
  5. "De Salaf Saliheen bedoelden dat het achterhouden van oordeel kleine kufr is, niet het vervangen of maken van nieuwe wetten"
  6. "Nieuwe wetten maken is een nieuwe religie maken"
  7. {Maar nee, bij jouw Heer, zij zullen niet geloven totdat zij jou, [O Mohammed], laten oordelen over hetgeen zij onderling betwisten en vervolgens geen bezwaar in zichzelf vinden tegen jouw oordeel en zich volledig, vrijwillig onderwerpen}
  8. {Zoeken zij het oordeel van de Jāhilīyyah?}
  9. "Ibn Abbas bedoelde Kufr duna Kufr in een specifieke situatie met de Khawarij"
  10. "Maar de Salaf Saliheen zeiden 'Dhaak al-Kufr', wat duidt op grote kufr"
  11. "Maar al-Suddi zei dat het verlaten van het oordeel van Allah grote kufr is"

We zullen ze allemaal doornemen om te verduidelijken waarom wij geloven dat deze argumenten ongeldig zijn.

1. "Wetgeving is een daad van grote kufr"

Het is waar dat alleen Allah het recht heeft om wetten te maken. Dit betekent echter niet dat wanneer een persoon iets doet dat alleen Allah het recht heeft te doen, hij grote kufr pleegt.

Laten we een voorbeeld nemen van het tekenen van levende wezens. Niemand kan levende wezens maken, zelfs niet als het alleen tekenen betekent. Wanneer een moslim een levend wezen tekent, beweert hij niet dat hij een schepper is naast Allah, noch vereist zijn daad dit.

En we weten dat het tekenen van levende wezens helemaal geen daad van grote kufr is, maar het argument voor het verbod is dat alleen Allah levende wezens schept.

Dus we kunnen zeggen: "Niemand heeft het recht levende wezens te maken behalve Allah", "Niemand heeft het recht leven te nemen behalve Allah".

Dus wanneer iemand levende wezens op papier ontwerpt, impliceert hij niet dat hij samen met Allah het recht heeft levende wezens te ontwerpen.

En wanneer iemand leven neemt door onrechtmatig te doden, impliceert hij niet dat hij samen met Allah het recht heeft leven te nemen.

Hetzelfde principe geldt voor wetgeving. Het impliceert niet dat de persoon samen met Allah het recht heeft om wetten te geven.

Een persoon kan zeggen: "Ik weet dat alleen Allah het recht heeft levende wezens te ontwerpen, maar ik doe het, wetende dat ik zondig", "Ik weet dat alleen Allah het recht heeft leven te nemen, maar ik doe het, wetende dat ik zondig", "Ik weet dat alleen Allah het recht heeft wetten te maken, maar ik doe het, wetende dat ik zondig".

إِنِ الْحُكْمُ إِلَّا لِلَّهِ Wetgeving is slechts aan Allah [Surah Yusuf vers 40]
وَلا يُشْرِكُ فِـي حُكمِهِ أحَداً En Hij staat niet één deelgenoot in Zijn Oordeel toe [Surah al-Kahf vers 26]

حَدَّثَنَا الرَّبِيعُ بْنُ نَافِعٍ، عَنْ يَزِيدَ، - يَعْنِي ابْنَ الْمِقْدَامِ بْنِ شُرَيْحٍ - عَنْ أَبِيهِ، عَنْ جَدِّهِ، شُرَيْحٍ عَنْ أَبِيهِ، هَانِئٍ أَنَّهُ لَمَّا وَفَدَ إِلَى رَسُولِ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم مَعَ قَوْمِهِ سَمِعَهُمْ يَكْنُونَهُ بِأَبِي الْحَكَمِ فَدَعَاهُ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم فَقَالَ ‏"‏ إِنَّ اللَّهَ هُوَ الْحَكَمُ وَإِلَيْهِ الْحُكْمُ فَلِمَ تُكْنَى أَبَا الْحَكَمِ ‏"‏ ‏.‏ فَقَالَ إِنَّ قَوْمِي إِذَا اخْتَلَفُوا فِي شَىْءٍ أَتَوْنِي فَحَكَمْتُ بَيْنَهُمْ فَرَضِيَ كِلاَ الْفَرِيقَيْنِ ‏.‏ فَقَالَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم ‏"‏ مَا أَحْسَنَ هَذَا فَمَا لَكَ مِنَ الْوَلَدِ ‏"‏ ‏.‏ قَالَ لِي شُرَيْحٌ وَمُسْلِمٌ وَعَبْدُ اللَّهِ ‏.‏ قَالَ ‏"‏ فَمَنْ أَكْبَرُهُمْ ‏"‏ ‏.‏ قُلْتُ شُرَيْحٌ قَالَ ‏"‏ فَأَنْتَ أَبُو شُرَيْحٍ ‏"‏ ‏.‏ قَالَ أَبُو دَاوُدَ شُرَيْحٌ هَذَا هُوَ الَّذِي كَسَرَ السِّلْسِلَةَ وَهُوَ مِمَّنْ دَخَلَ تُسْتَرَ ‏.‏ قَالَ أَبُو دَاوُدَ وَبَلَغَنِي أَنَّ شُرَيْحًا كَسَرَ بَابَ تُسْتَرَ وَذَلِكَ أَنَّهُ دَخَلَ مِنْ سِرْبٍ ‏.‏

Abu Dawud vermeldde: Al-Rabīʿ ibn Nāfiʿ vertelde ons, van Yazīd — wat betekent Ibn al-Miqdām ibn Shurayḥ — van zijn vader, van zijn grootvader Shurayḥ: Mijn vader, Hani, ging met zijn volk naar de boodschapper van Allah (ﷺ), en de Profeet hoorde hen hem bij zijn bijnaam Abū al-Ḥakam noemen. De Boodschapper van Allah (ﷺ) riep hem en zei: “Inderdaad, Allah is al-Ḥakam (De Rechter), en oordeel behoort Hem toe. Waarom krijg je dan de kunyā Abū al-Ḥakam?” Hij antwoordde: “Mijn volk, wanneer ze ergens over geschillen, komen ze naar mij en ik oordeel tussen hen, en beide partijen zijn tevreden.” De Boodschapper van Allah (ﷺ) zei: “Hoe prachtig is dit! Wie zijn je kinderen?” Hij zei: “Shurayḥ, Muslim en ʿAbdullāh.” Hij (ﷺ) zei: “Wie is de oudste van hen?” Ik antwoordde: “Shurayḥ.” Hij (ﷺ) zei: “Dan ben jij Abū Shurayḥ.” [Sunan Abi Dawud 4955]

Absoluut, dit alles is waar, en Allah is de enige die het recht heeft om wetten te maken.

Iedereen die wetten maakt, gaat tegen Allah in, omdat hij het recht op wetgeving niet heeft gekregen.

Maar nogmaals, iets doen waar je geen recht op hebt, betekent niet dat je jezelf als een god naast Allah opstelt. Anders zou het impliceren dat iedereen die levende wezens tekent of onrechtmatig doodt, zichzelf als god naast Allah maakt, en we kunnen duidelijk zien dat een dergelijke bewering absurd zou zijn.

2. "Wetgeving is het verrichten van istihlal!"

Het is niet vergezocht om aan te nemen dat wanneer iemand iets wetgevend vaststelt, hij mogelijk istihlal pleegt.

Daarom zeggen sommigen vaak: “De regeerder stelde dat riba toegestaan is, of dat alcohol toegestaan is.”

Ons antwoord is: Er is een verschil tussen iets toestaan en het halal verklaren. Als een regeerder riba in zijn land legaliseert, kunnen we daaruit niet afleiden dat hij het halal verklaart, of dat hij zegt: “Het kan me niet schelen wat Allah heeft verboden; ik verwerp het.”

Sommigen beweren dat een regeerder die toestaat dat riba in zijn land wordt beoefend, een kafir wordt, maar deze positie is onjuist.

De reden is dat iets toestaan op zich nog geen istihlal betekent. Denk aan een gastheer die zijn gasten toestaat haram te verrichten — wat in wezen gelijkstaat aan het legaliseren ervan — of zelfs aanmoedigt en ondersteunt.

Dit zou niet betekenen dat de gastheer istihlal pleegt of de wetten van Allah ontkent/verwerpt; hij handelt eerder uit zijn eigen verlangens.

Als men dezelfde redenering toepast op een gastheer, zou hij als kafir worden beschouwd omdat hij zijn gasten toestaat te doen wat Allah heeft verboden — terwijl hij dat duidelijk niet is.

Dus wanneer een regeerder zijn volk toelaat dat zij haram mogen doen in zijn land, betekent dit niet dat hij de wetten van Allah verwerpt of istihlal pleegt. Het toont slechts dat hij de geboden van Allah negeert in zijn land.

Sommige Umayyad-regeerders stelden wetten vast, maar pleegden niet altijd istihlal

Als een regeerder een nieuwe wet invoert, bijvoorbeeld het opleggen van extra belastingen aan het volk, doet hij dit ofwel uit nalatigheid ten opzichte van Allah's Shariah of omdat hij het door Allah ingestelde belastingstelsel verwerpt en het gebrekkig acht.

Het eerste gebeurde bij sommige Umayyad-regeerders, die nieuwe belastingen op het volk implementeerden die geen deel uitmaakten van de Shariah. Geen enkele geleerde verklaarde hen kafir hiervoor, omdat deze Umayyad-regeerders nooit enig deel van Allah's wetgeving ontkenden of verwierpen.

حدثني المثنى قال، حدثنا حجاج قال، حدثنا حماد، عن عمران بن حدير قال: قعد إلى أبي مجلز نفرٌ من الإبَاضيَّة، قال فقالوا له: يقول الله: " ومن لم يحكم بما أنـزل الله فأولئك هم الكافرون "، فَأُولَئِكَ هُمُ الظَّالِمُونَ ، فَأُولَئِكَ هُمُ الْفَاسِقُونَ ! قال أبو مجلز: إنهم يعملون بما يعلمون = يعني الأمراء = ويعلمون أنه ذنب! قال: وإنما أنـزلت هذه الآية في اليهود! والنصارى قالوا: أما والله إنك لتعلم مثل ما نعلم، ولكنك تخشاهم! قال: أنتم أحق بذلك منّا! أمّا نحن فلا نعرف ما تعرفون! [قالوا]: (70) ولكنكم تعرفونه، ولكن يمنعكم أن تمضوا أمركم من خشيتهم! (71)
[تفسير الطبري - سورة المائدة الآية ٤٤]

Imam al-Tabari vermeldde: Al-Muthanna vertelde mij, van Hajjaj ibn Minhal, van Hammad, van Imran bin Hudayr, die zei: "Een groep van de Ibadīs zat bij Abū Mijliz. Ze zeiden tegen hem: “Allah zegt: ‘En wie niet oordeelt naar wat Allah heeft geopenbaard—dat zijn de Kafirun,’ ‘Dat zijn de Dhalimun,’ en dan: ‘Dat zijn de Fasiqun’” Abū Mijliz zei: “De regeerders handelen volgens wat ze weten, terwijl ze weten dat het een zonde is. En deze vers werd geopenbaard over de Joden en de Christenen.” Ze zeiden: “Bij Allah, u weet wat wij weten, maar u vreest hen!” Hij zei: “Dat is gepaster voor jullie dan voor ons! Wat ons betreft, wij geloven niet wat jullie hierin geloven (bedoeling: jullie hebben een ander standpunt dan wij).” Ze zeiden: “Nee, je weet het wel (bedoeling: je volgt ons standpunt), maar je wordt verhinderd dit te uiten omdat je hen vreest!” [Tafsir al-Tabari - Surah al-Ma'idah vers 44]

Echter, sommige van deze Umayyad-regeerders gingen nog verder door de jizyah-belasting op bekeerlingen tot de islam op te leggen. Zij ontkenden dat dit verboden was volgens Allah's wet, wat ertoe leidde dat geleerden takfir uitspraken over deze specifieke Umayyad-leiders.

Dit toont aan dat de geleerden het niet als grote kufr beschouwden wanneer een regeerder een wet uitvoerde die in strijd was met de Shariah, tenzij hij expliciet de wetten van Allah ontkende, gedeeltelijk of volledig.

De opstand van de Qurraa (Quran-lezers)

Toen de Umayyad-leiders ‘Abdulmalik ibn al-Marwan en al-Hajjaj verklaarden dat jizyah verplicht werd voor bekeerlingen tot de islam, kwamen veel geleerden in opstand.

Ze deden dit omdat deze leiders istihlal pleegden, door expliciet te verklaren dat bekeerlingen tot de islam niet vrijgesteld waren van jizyah.

Opgemerkt moet worden dat de reden voor de opstand het verrichten van istihlal was, niet het invoeren van een nieuwe wet. De geleerden hadden deze regeerders nooit als kuffar beschouwd voor eerdere belastingwetten die zij hadden ingevoerd voordat ze istihlal pleegden.

Toen zij echter expliciet de wetten van Allah betreffende jizyah ontkenden, beschouwden veel geleerden deze regeerders als kuffar. Een groot aantal geleerden kwam in opstand, waaronder de zonen van sommige Sahaba en vele prominente Tabi‘een.

وَإِنَّمَا احْتَاجَ النَّاسُ إِلَى هَذِهِ الْآثَارِ فِي زَمَانِ بَنِي أُمَيَّةَ، لِأَنَّهُ يُرْوَى عَنْهُمْ، أَوْ عَنْ بَعْضُهُمِ: أَنَّهُمْ كَانُوا يَأْخُذُونَهَا مِنْهُمْ وَقَدْ أَسْلَمُوا، يَذْهَبُونَ إِلَى أَنَّ الْجِزْيَةَ بِمَنْزِلَةِ الضَّرَائِبِ عَلَى الْعَبِيدِ يَقُولُونَ: فَلَا يُسْقِطُ إِسْلَامُ الْعَبْدِ عَنْهُ ضَرِيبَتَهُ، وَلِهَذَا اسْتَجَازَ مَنِ اسْتَجَازَ مِنَ الْقُرَّاءِ الْخُرُوجَ عَلَيْهِمْ.
[الأموال - القاسم بن سلام - ص ٦٠]

Abu 'Ubayd Al-Qaasim ibn Sallaam zei: "Er wordt overgeleverd over hen (Banu Ummayyah), of over sommigen van hen, dat zij het (jizyah) namen van degenen die de islam hadden geaccepteerd. Ze gingen zo ver dat zij de jizyah gelijkstelden aan belastingen opgelegd aan slaven, zeggende: “De islam van een slaaf stelt hem niet vrij van de jizyah.” Om deze reden werden degenen onder de Qurra (Quran-reciteerders) die opstand toestonden verontschuldigd." [Al-Amwal - Al-Qaasim ibn Sallaam - Pagina 60]

Deze opstand tegen al-Hajjaj was significant, met veel geleerden die tegen hem in opstand kwamen, inclusief de zonen van Anas ibn Maalik. Deze opstand staat bekend als "De Opstand van de Geleerden" of "De Opstand van de Quran-reciteerders."

Lijst van geleerden die deelnamen aan deze opstand:
  • Muhammad ibn Sa'd b. Abī Waqqās (zoon van Sa'd b. Abī Waqqās)
  • Abu 'Ubaydah (zoon van Ibn Mas'oud)
  • Al-Nadr ibn Anas (zoon van Anas ibn Maalik)
  • Mujāhid ibn Jabr
  • 'Amr ibn Dīnār
  • 'Amir al-Sha'bi
  • 'Abd al-Rahmān ibn Abī Layla
  • Sa'eed ibn Jubayr

De opstand werd geleid door Ibn al-Ash‘ath, een voormalig commandant onder al-Hajjaj. Veel Tabi'een steunden deze opstand, waaronder Sa‘eed ibn Jubayr, een prominente Tabi‘ee en leerling van Ibn Abbas.

قرأنا على أبي عبد الله بن البنا عن أبي الحسين بن الابنوسي أنبأنا احمد بن عبيد وعن محمد بن محمد بن مخلد أنبأنا علي بن محمد بن خزفة (١) قالا أنبأنا محمد بن الحسين قال ونبأنا ابن أبي خيثمة: نبأنا أبو ظفر، نبأنا جعفر بن سليمان، قال بسطام بن مسلم، عن قتادة، قال: قيل لسعيد بن جبير: خرجت على الحجاج؟ قال: أي والله! ما خرجت عليه حتى كفر.
[تاريخ دمشق - المجلد ١٢ - ص ١٨٣]

Abū ʿAbd Allāh ibn al-Bannā, van Abū al-Ḥusayn ibn al-Ibnūsī, van Aḥmad ibn ʿUbayd; en van Muḥammad ibn Muḥammad ibn Makhlad, van ʿAlī ibn Muḥammad ibn Khazfa, van Muḥammad ibn al-Ḥusayn, van Ibn Abī Khaythama, van Abū Ẓafar, van Jaʿfar ibn Sulaymān, van Bustām ibn Muslim, van Qatādah, die zei: Er werd aan Saʿeed ibn Jubayr gevraagd: “Bent je in opstand gekomen tegen al-Ḥajjāj?” Hij antwoordde: “Bij Allah, ik kwam pas in opstand toen hij kufr beging.” [Tarikh Dimashq - Volume 12 - Pagina 183]

Dit toont aan dat Sa‘eed ibn Jubayr niet in opstand kwam tegen al-Hajjaj enkel vanwege zijn onderdrukking, maar vanwege zijn daad van grote kufr door het verrichten van istihlal.

Veel geleerden kwamen in opstand tegen al-Hajjaj, en zij deden dit omdat ze hem als kafir beschouwden vanwege zijn istihlal, niet simpelweg omdat hij mensen doodde, rijkdom onrechtmatig in beslag nam of andere zonden beging.

Gelukkig corrigeerden de Umayyad-regeerders die na ‘Abdulmalik ibn al-Marwan kwamen deze kufri-wet die hij had ingevoerd. ‘Umar ibn ‘Abdul-‘Aziz stond erom bekend dat hij brieven naar zijn gouverneurs stuurde, waarin hij hen streng waarschuwde geen jizyah op bekeerlingen op te leggen.

قال أبو عبيد القاسم بن سلام 125 - حَدَّثَنَا حَجَّاجٌ، عَنْ حَمَّادِ بْنِ سَلَمَةَ، عَنْ حُمَيْدٍ، قَالَ: كَتَبَ عُمَرُ بْنُ عَبْدِ الْعَزِيزِ: «مَنْ شَهِدَ شَهَادَتَنَا، وَاسْتَقْبَلَ قِبْلَتَنَا، وَاخْتَتَنَ، فَلَا تَأْخُذُوا مِنْهُ الْجِزْيَةَ»
[الأموال - القاسم بن سلام - ص ٦٠]

Abu Ubayd al-Qasim ibn Sallam zei: Hajjaj ibn Minhal vertelde mij, van Hamad Bin Salamah, van Humayd dat hij zei: "Umar Bin Abdul Aziz schreef een brief waarin stond: 'Leg geen Jizyah op aan degene die de Shahada heeft afgelegd, zich naar de Qiblah wendt en besneden is (d.w.z. moslims).'" [Al-Amwal Hadith 125 van Al-Qaasim ibn Sallaam]

Opstand tegen een islamitische leider is niet toegestaan; het wordt pas toegestaan alleen als de moslimregeerder van Dar al-Islam afvallig wordt en er de praktische mogelijkheid bestaat om hem te verwijderen.

Het is niet toegestaan in opstand te komen tegen een moslim leider, noch tegen een niet-moslim leider met wie men een verdrag heeft. In opstand komen tegen een leider—moslim of anderszins—die jou toestemming heeft gegeven om onder zijn gezag te leven, wordt beschouwd als een grote zonde in de islam.

Men mag geen chaos veroorzaken op een plaats waar men het recht heeft gekregen om te verblijven, zelfs niet als men wordt onderdrukt. Hetzelfde geldt uiteraard ook wanneer een persoon geen recht heeft gekregen om te verblijven.

Een dergelijk verdrag mag op geen enkele manier worden geschonden, hetzij door openlijke opstand, hetzij door de afgesproken voorwaarden te overtreden, want dat zou verboden zijn en een groot onrecht vormen.

Welk recht menen sommigen te hebben om het land van de kuffar binnen te gaan en vervolgens in opstand te komen tegen degenen die gezag hebben? Dit behoort niet tot de islam. Wie naar Dar al‑Kufr gaat en wordt geaccepteerd om daar te wonen onder een verdrag, mag dat verdrag nooit verraden door in opstand te komen.

Als je een verdrag hebt met een niet-moslim leider, is dat verdrag bindend, en het is niet toegestaan om rijkdom van niet-moslims in beslag te nemen, want dat zou verraderlijk zijn en daarom haram.

(قَالَ الشَّافِعِيُّ - رَحِمَهُ اللَّهُ تَعَالَى -): وَإِذَا دَخَلَ رَجُلٌ دَارَ الْحَرْبِ بِأَمَانٍ فَوَجَدَ امْرَأَتَهُ أَوْ امْرَأَةَ غَيْرِهِ أَوْ مَالَهُ أَوْ مَالَ غَيْرِهِ مِنْ الْمُسْلِمِينَ أَوْ أَهْلَ الذِّمَّةِ مِمَّا غَصَبَهُ الْمُشْرِكُونَ كَانَ لَهُ أَنْ يَخْرُجَ بِهِ مِنْ قِبَلِ أَنَّهُ لَيْسَ بِمِلْكٍ لِلْعَدُوِّ وَلَوْ أَسْلَمُوا عَلَيْهِ لَمْ يَكُنْ لَهُمْ فَلَيْسَ بِخِيَانَةٍ كَمَا لَوْ قَدَرَ عَلَى مُسْلِمٍ غَصَبَ شَيْئًا فَأَخَذَهُ بِلَا عِلْمِ الْمُسْلِمِ فَأَدَّاهُ إلَى صَاحِبِهِ لَمْ يَكُنْ خَانَ إنَّمَا الْخِيَانَةُ أَخَذَ مَا لَا يَحِلُّ لَهُ أَخْذُهُ وَلَكِنَّهُ لَوْ قَدَرَ عَلَى شَيْءٍ مِنْ أَمْوَالِهِمْ لَمْ يَحِلَّ لَهُ أَنْ يَأْخُذَ مِنْهُ شَيْئًا قَلَّ أَوْ كَثُرَ لِأَنَّهُ إذَا كَانَ مِنْهُمْ فِي أَمَانٍ فَهُمْ مِنْهُ فِي مِثْلِهِ وَلِأَنَّهُ لَا يَحِلُّ لَهُ فِي أَمَانِهِمْ
[كتاب الأم - الإمام الشافعي - ج ٤ - الصفحة ٢٨٤]

Imam Shafi'i zei: "Verraad is wanneer iemand iets neemt wat niet toegestaan is voor hem om te nemen. Als een moslim Dar al-Harb binnengaat en daar veilig woont, en hij kan iets nemen van de rijkdom van de niet-moslims, dan is het niet toegestaan voor hem om dat te doen, of het nu een klein of groot bedrag is, omdat hem veiligheid is toegekend en hij een verdrag heeft met de plaats waar hij woont, dus hij moet dit verdrag naleven." [Kitab al-Umm - Volume 4 - Page 284]

Zelfs een moslim die gevangene van oorlog is, mag het verbond dat hij heeft met degene die hem gevangen heeft genomen, niet schenden.

(قَالَ الشَّافِعِيُّ - رَحِمَهُ اللَّهُ تَعَالَى -): وَإِذَا أَسَرَ الْعَدُوُّ الرَّجُلَ مِنْ الْمُسْلِمِينَ فَخَلُّوا سَبِيلَهُ وَأَمَّنُوهُ وَوَلَّوْهُ ضِيَاعَهُمْ أَوْ لَمْ يُوَلُّوهُ فَأَمَانُهُمْ إيَّاهُ أَمَانٌ لَهُمْ مِنْهُ وَلَيْسَ لَهُ أَنْ يَغْتَالَهُمْ وَلَا يَخُونَهُمْ
[كتاب الأم - الإمام الشافعي - ج ٤ - الصفحة ٢٩٢]

Imam Shafi'i said: "Als de vijand een moslim gevangen neemt en hem opsluit, en hem daarna vrijlaat en hem veiligheid biedt, en hem toestaat om onder hen te wonen, is het verbond dat zij hem geven een verbond van hem naar hen (d.w.z. het is bindend voor hem), het is niet toegestaan voor hem om hen te doden of te verraden." [Kitab al-Umm - Volume 4 - Page 292]

Waarom istihlal niet plaatsvindt door handelingen

Istihlal wordt niet begaan wanneer een regeerder iets toelaat dat haram is, tenzij hij dit begeleidt met innerlijke verwerping van het verbod of expliciet verklaart dat het toegestaan is.

Dit toont aan dat istihlal een daad van het hart is, of van het woord wanneer men zegt dat het toegestaan is.

Wat betreft de handeling zelf, duidt deze niet op istihlal, omdat er andere redenen kunnen zijn waarom iemand een verboden daad toelaat.

Hij kan het bijvoorbeeld toelaten uit onwetendheid van het verbod, bewust is van het verbod maar dit negeert, of omdat hij het in zijn hart werkelijk als toegestaan beschouwt (wat alleen bevestigd kan worden als hij het verbaal uitspreekt).

Wanneer een handeling niet wijst op grote kufr, kan het niet als zodanig worden beschouwd door handeling zelf.

Bijvoorbeeld, iemand die zina pleegt, beschouwt dit niet noodzakelijkerwijs als toegestaan, net zoals een moordenaar niet altijd het doden als wettelijk beschouwt.

In beide gevallen is takfīr alleen van toepassing als de persoon innerlijk ontkent/verwerpt wat Allah heeft verboden — niet gebaseerd op de handeling alleen, zelfs als het een gewoonte is.

Als iemand zou zeggen dat bepaalde handelingen betekenen dat iemand istihlal verricht, dan zouden ook mensen die zich onthouden van wat Allah toegestaan heeft – zoals hun wettige vrouwen of toegestaan voedsel – als ongelovigen (kuffar) moeten worden gezien.

٧١٨ - مَعْمَرٌ , عَنْ قَتَادَةَ , فِي قَوْلِهِ تَعَالَى: {لَا تُحَرِّمُوا طَيِّبَاتِ مَا أَحَلَّ اللَّهُ لَكُمْ} [المائدة: ٨٧] , قَالَ: «نَزَلَتْ فِي أُنَاسٍ مِنْ أَصْحَابِ رَسُولِ اللَّهِ صَلَّى اللهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ أَرَادُوا أَنْ يَتَخَلَّوْا مِنَ الدُّنْيَا , وَيَتْرُكُوا النِّسَاءَ , مِنْهُمْ عَلِيُّ بْنُ أَبِي طَالِبٍ , وَعُثْمَانُ بْنُ مَظْعُونٍ»
[تفسير عبد الرزاق – سورة المائدة آية ٨٧]

Abdurrazzaq al-San'ani mentioned: Maʿmar, van Qatādah, rapporteerde over de woorden van Allah, de Almachtige: “Verbied de goede dingen die Allah voor jullie toegestaan heeft niet” [Al-Māʾidah: 87]. Deze ayah werd geopenbaard over enkele Metgezellen van de Boodschapper van Allah ﷺ die van plan waren het wereldse leven op te geven en zich te onthouden van vrouwen, onder hen ʿAlī ibn Abī Ṭālib en ʿUthmān ibn Madʿūn. [Tafsir Abdurrazzaq - Surah al-Ma'idah vers 87]

Net zoals het zich onthouden van het toegestane niet betekent dat iemand het in de religie heeft verboden, betekent het toelaten van wat haram is niet automatisch dat degene istihlal verricht.

Een gastheer die zijn gasten vertelt geen dadels te eten maakt het niet verboden in de religie. Evenzo, als een regeerder bepaalde handelingen voor het volk in zijn land zou verbieden, betekent dit niet dat hij haram verklaart wat Allah halal heeft gemaakt.

3. "regeren met iets anders impliceert verwerping"

We begrijpen waarom dit argument wordt gemaakt, aangezien het inderdaad één mogelijke reden is waarom iemand ervoor zou kiezen te regeren met wetten anders dan de Shariah.

Een regeerder kan dit doen omdat hij de Shariah verwerpt, zijn eigen wetten creëert en de wetgeving van Allah ontkent. Dit is echter niet altijd het geval.

Niet iedere regeerder die niet volgens de Shariah regeert, verwerpt deze. Hij kan simpelweg een zondaar zijn die de wetten van Allah niet wil uitvoeren, vergelijkbaar met een gastheer in zijn eigen huis die de wetten van Allah negeert ten gunste van zijn eigen verlangens.

Als we niet kunnen beweren dat een gastheer een kafir wordt omdat hij weigert de wetten van Allah in zijn eigen huis af te dwingen, geldt hetzelfde principe voor een regeerder.

Bijvoorbeeld, een zondige gastheer kan zijn dochters toestaan zich te kleden zoals ze willen, 'free-mixing' toestaan, muziek spelen, of gasten laten roddelen — allemaal zonder de wetten van Allah te verwerpen.

Zo’n gastheer is zondig, maar hij wordt geen kafir tenzij hij expliciet de wetten van Allah ontkent/verwerpt. Hetzelfde geldt voor een regeerder: hij is zondig omdat hij verboden handelingen toelaat, maar wordt alleen een kafir als hij de wetten van Allah ontkent/verwerpt.

Een regeerder wordt een kafir als hij dingen zegt als: “Hier is niets mis mee,” “Wij verwerpen Allah,” of “Jullie leven in oude tijden, laat die manier van denken los.” Maar als hij deze handelingen toelaat zonder daadwerkelijk de wetten van Allah te verwerpen, dan zondigt hij.

4. "Vervangen van de Shariah voor mensgemaakte wetten is grote kufr"

Surah al-Mā’idah, vers 44, werd geopenbaard naar aanleiding van een incident waarbij sommige Joden een nieuwe straf instelden voor getrouwde mensen die overspel (zina) pleegden. Zij besloten dat de straf bestond uit het zwartmaken van het gezicht met kool en het geven van zweepslagen.

Echter, de vers werd niet geopenbaard enkel omdat zij de door Allah voorgeschreven straf vervingen — dit is een veelvoorkomend misverstand.

De vers werd geopenbaard omdat sommige Joden de door Allah wettelijk vastgestelde straf ontkenden/verwierpen, en niet simpelweg omdat zij een andere straf invoerden.

Daarom lag de kufr in hun ontkenning, niet in de daad van het vervangen van de straf zelf.

قيل: إن الله تعالى عَمَّ بالخبر بذلك عن قومٍ كانوا بحكم الله الذي حكم به في كتابه جاحدين، فأخبر عنهم أنهم بتركهم الحكمَ، على سبيل ما تركوه، كافرون. وكذلك القولُ في كل من لم يحكم بما أنـزل الله جاحدًا به، هو بالله كافر، كما قال ابن عباس، لأنه بجحوده حكم الله بعدَ علمه أنه أنـزله في كتابه، نظير جحوده نبوّة نبيّه بعد علمه أنه نبيٌّ.
[تفسير الطبري - سورة المائدة الآية ٤٤]

Imam al-Tabari zei: "Allah, de Verhevene, gaf hier een algemeen bericht betreffende een volk (van Ahl al-Kitab) dat het oordeel van Allah ontkende/verwierp dat Hij in Zijn Boek had vastgesteld. Hij informeerde over hen dat zij, vanwege hun verwaarlozing van het oordeel op de manier waarop zij dat deden, ongelovigen zijn. Het oordeel geldt dus voor iedereen die niet oordeelt/naleeft wat Allah heeft geopenbaard, en het ontkent/verwerpt — hij is een ongelovige in Allah, zoals Ibn ʿAbbās zei. Want door zijn ontkenning/verwerping van Allah’s oordeel, nadat hij wist dat Hij het in Zijn Boek had geopenbaard, is hij zoals degene die het profeetschap van Zijn Profeet ontkent/verwerpt nadat hij wist dat hij werkelijk een Profeet is." [Tafsir al-Tabari - Surah al-Ma'idah vers 44]

Imam al-Tabari legt uit dat de vers werd geopenbaard omdat bepaalde Joden enkele van Allah's wetten verwierpen/ontkenden, en al-Tabari zegt expliciet ‘op de manier waarop zij dat deden’.

Het is dus de specifieke reden achter de weigering om volgens de Shari’ah te oordelen die bepaalt of het grote kufr is of niet — niet de daad van weigering zelf.

القول في تأويل قوله عز ذكره : وَمَنْ لَمْ يَحْكُمْ بِمَا أَنْزَلَ اللَّهُ فَأُولَئِكَ هُمُ الْكَافِرُونَ (44) قال أبو جعفر: يقول تعالى ذكره: ومن كتم حُكم الله الذي أنـزله في كتابه وجعله حكمًا يين عباده، فأخفاه وحكم بغيره، كحكم اليهود في الزانيين المحصنين بالتجبيه والتحميم، وكتمانهم الرجم، (63) وكقضائهم في بعض قتلاهم بدية كاملة وفي بعض بنصف الدية، وفي الأشراف بالقِصاص، وفي الأدنياء بالدية، وقد سوَّى الله بين جميعهم في الحكم عليهم في التوراة=" فأولئك هم الكافرون "، يقول: هؤلاء الذين لم يحكموا بما أنـزل الله في كتابه، ولكن بدَّلوا وغيروا حكمه، وكتموا الحقَّ الذي أنـزله في كتابه=" هم الكافرون "، يقول: هم الذين سَتَروا الحق الذي كان عليهم كشفه وتبيينُه، وغطَّوه عن الناس، وأظهروا لهم غيره، وقضوا به، لسحتٍ أخذوه منهم عليه. (64)
[تفسير الطبري - سورة المائدة الآية ٤٤]

Imam al-Tabari zei: Allah, de Verhevene, bedoelt: wie het oordeel van Allah dat Hij in Zijn Boek heeft geopenbaard en als oordeel onder Zijn dienaren heeft gesteld verbergt, en vervolgens iets anders als oordeel hanteert — zoals de Joden met betrekking tot getrouwde overspelers, die zweepslagen en zwartmaken gebruikten in plaats van steniging, en de steniging verborgen hielden; en in hun oordelen voor sommigen van hun vermoorden namen ze volledige bloedgeld, voor anderen de helft; voor de edelen pasten ze qisas toe, voor de laagste de diya — terwijl Allah al hun oordelen in de Thora gelijk had gesteld. Dus zegt Hij: “dan zijn zij de kuffar.” Hij bedoelt: degenen die niet oordeelden volgens wat Allah in Zijn Boek had geopenbaard, maar in plaats daarvan het oordeel (van Allah) wijzigden en verborgen wat Allah in Zijn Boek had geopenbaard. “Zij zijn de kuffar” betekent: zij zijn degenen die de waarheid verborgen die zij hadden moeten onthullen en uitleggen, die ze bedekten voor de mensen, en iets anders in de plaats toonden, en daarover oordeelden, in ruil voor onwettige winsten die ze van mensen namen. [Tafsir al-Tabari - Surah al-Ma'idah vers 44]

Anderen hebben verklaard dat de vers ook van toepassing is op moslims, waarbij wordt uitgelegd dat de term "kafirun" hier niet verwijst naar daadwerkelijke ongelovigen.

Deze interpretatie werd overgenomen door Abu Ubayd al-Qasim ibn Sallam, die van Ibn Abbas overnam dat de vers verwijst naar 'kufr duna kufr' — kleine ongeloof — en alleen grote kufr wordt als er expliciete ontkenning van Allah’s wetten is.

12053 - حدثنا هناد قال، حدثنا وكيع= وحدثنا ابن وكيع قال، حدثنا أبي= عن سفيان، عن معمر بن راشد، عن ابن طاوس، عن أبيه، عن ابن عباس: " ومن لم يحكم بما أنـزل الله فأولئك هم الكافرون " ، قال: هي به كفر، وليس كفرًا بالله وملائكته وكتبه ورسله. (82)
[تفسير الطبري - سورة المائدة الآية ٤٤]

Imam al-Tabari zei: Hannād vertelde ons, zeggende: Wakīʿ vertelde ons — en ook Ibn Wakīʿ vertelde ons, zeggende: Abī vertelde ons, van Sufyān, van Muʿammar ibn Rāshid, van Ibn Ṭāwūs, van zijn vader, van Ibn ʿAbbās, die zei: {En wie niet oordeelt volgens wat Allah heeft geopenbaard — zij zijn de ongelovigen}, het is kufr, maar het is niet zoals de kufr in Allah, Zijn engelen, Zijn boeken, of Zijn boodschappers. [Tafsir al-Tabari - Surah al-Ma'idah vers 44]

In een andere overlevering voegt Ibn Ṭāwūs toe: “maar het is niet zoals de kufr Allah, Zijn engelen, Zijn boeken, of Zijn boodschappers.”

713- حدثنا عبد الرزاق، عن معمر، عن ابن طاوس، عن أبيه قال: سُئِلَ ابن عباس عن قوله تعالى: { وَمَن لَّمْ يَحْكُم بِمَآ أَنزَلَ ٱللَّهُ فَأُوْلَـٰئِكَ هُمُ ٱلْكَافِرُونَ } [الآية: 44]، قال: هي كفر. قا ل ابن طاوس: وليس كمن كفر بالله وملائكتِهِ ورسله.
[تفسير عبد الرزاق - سورة المائدة آية ٤٤]

Abdurrazzaq al-San'ani zei: Van Maʿmar, van Ibn Ṭāwus, van zijn vader: hij zei: Ibn ʿAbbās werd gevraagd over Allah’s uitspraak: {En wie niet oordeelt volgens wat Allah heeft geopenbaard – zij zijn de ongelovigen} [5:44]. Hij zei: “Het is ongeloof.” Ibn Ṭāwus voegde eraan toe: “Het is niet zoals de kufr in Allah, Zijn engelen, of Zijn boodschappers.” [Tafsir Abdurrazzaq - Surah al-Ma'idah vers 44]

مِنْ سُنَنِ الْكُفَّارِ الْحُكْمَ بِغَيْرِ مَا أَنْزَلَ اللَّهُ، أَلَا تَسْمَعُ قَوْلَهُ: ﴿أَفَحُكْمَ الْجاهِلِيَّةِ يَبْغُونَ﴾ [المائدة: ٥٠]. تَأْوِيلُهُ عِنْدَ أَهْلِ التَّفْسِيرِ أَنَّ مَن حَكَمَ بِغَيْرِ مَا أَنْزَلَ اللَّهُ وَهُوَ عَلَى مِلَّةِ الْإِسْلَامِ كَانَ بِذَلِكَ الْحُكْمِ كَأَهْلِ الْجَاهِلِيَّةِ، إِنَّمَا هُوَ أَنَّ أَهْلَ الْجَاهِلِيَّةِ كَذَلِكَ كَانُوا يَحْكُمُونَ. وَهَكَذَا
قَوْلُهُ: «ثَلَاثَةٌ مِنْ أَمْرِ الْجَاهِلِيَّةِ الطَّعْنُ فِي الْأَنْسَابِ والنياحة والأنواء» (٢). وَمِثْلُهُ
الْحَدِيثُ الَّذِي يُرْوَى عَنْ جَرِيرٍ وَأَبِي الْبَخْتَرِيِّ الطَّائِيِّ: «ثَلَاثَةٌ مِنْ سُنَّةِ الْجَاهِلِيَّةِ: النِّيَاحَةُ، وَصَنْعَةُ الطَّعَامِ، وَأَنْ تَبِيتَ الْمَرْأَةُ فِي أَهْلِ الْمَيِّتِ مِنْ غَيْرِهِمْ» (١).
وَكَذَلِكَ الْحَدِيثُ: «آيَةُ الْمُنَافِقِ [ثَلَاثٌ]: إِذَا حدَّث كَذَبَ، وَإِذَا وَعَدَ أَخْلَفَ وَإِذَا ائْتُمِنَ خَانَ» (٢).
وَقَوْلُ عَبْدِ اللَّهِ: «الْغِنَاءُ ينبت النفاق في القلب» (٣). لَيْسَ وُجُوهُ هَذِهِ الْآثَارِ كُلِّهَا مِنَ الذُّنُوبِ: أَنَّ رَاكِبَهَا يَكُونُ جَاهِلًا وَلَا كَافِرًا وَلَا مُنَافِقًا وَهُوَ مُؤْمِنٌ بِاللَّهِ وَمَا جَاءَ مِنْ عِنْدِهِ، ومؤدٍ لِفَرَائضِهِ، وَلَكِنْ مَعْنَاهَا أَنَّهَا تَتَبَيَّنُ مِنْ أَفْعَالِ الْكُفَّارِ مُحَرَّمَةٌ وَمَنْهِيٌّ (١) عَنْهَا فِي الْكِتَابِ وَفِي السُّنَّةِ لِيَتَحَامَاهَا الْمُسْلِمُونَ وَيَتَجَنَّبُوهَا فَلَا يَتَشَبَّهُوا بِشَيْءٍ مِنْ أَخْلَاقِهِمْ وَلَا شَرَائِعِهِمْ. وَلَقَدْ
رُوي فِي بَعْضِ الْحَدِيثِ: «إِنَّ السَّوَادَ خِضَابُ الْكُفَّارِ» (٢). فَهَلْ يَكُونُ لِأَحَدٍ أَنْ يَقُولَ إِنَّهُ يَكْفُرُ مِنْ أَجْلِ الْخِضَابِ؟! وَكَذَلِكَ
حَدِيثُهُ: فِي المرأة إذا استعطرت ثم مرت بِقَوْمٍ يُوجد ريحُها «أَنَّهَا زَانِيَةٌ» (١). فَهَلْ يَكُونُ هَذَا عَلَى الزِّنَا الَّذِي تَجِبُ فِيهِ الْحُدُودُ؟
وَمِثْلُه قَوْلُهُ: «الْمُسْتَبَّانِ شَيْطَانَانِ يَتَهَاتَرَانِ وَيَتَكَاذَبَانِ» (٢). أَفَيُتَّهَمُ عليه أنه أراد الشيطانين الذين هُمْ أَوْلَادُ إِبْلِيسَ؟! إِنَّمَا هَذَا كُلُّهُ عَلَى ما أعلمتك من الأفعال والأخلاق والسنن.
[كِتَاب الإيمان – أبو عبيد القاسم بن سَلّام – الصفحات ٩٠-٩٣]

Abu Ubayd al-Qasim ibn Sallam zei: "Onder de gebruiken van de ongelovigen is het oordelen/regeren met iets anders dan wat Allah heeft geopenbaard. Hoor je Zijn uitspraak niet: “Zoeken zij het oordeel van de Jahiliyyah?” [al-Mā’idah: 50] De interpretatie onder de tafsīr geleerden is dat wie oordeelt/regeert met iets anders dan wat Allah heeft geopenbaard, terwijl hij nog steeds binnen de religie van de Islam is, daardoor gelijk staat aan de mensen van de jahiliyyah, omdat dit is hoe zij handelden. Zijn uitspraak: “Drie zaken behoren tot de gebruiken van jahiliyyah: lastering van afstamming, 'wailing' en voortekens (al-anwā’).” Evenzo vermeldt de overlevering van Jarīr en Abū al-Bakhtar al-Ṭā’ī: “Drie zaken uit de gewoonte van jahiliyyah: 'wailing', het bereiden van voedsel (bij overlijden), en een vrouw die de nacht doorbrengt bij de familie van de overledene die niet haar eigen familie is.” Evenzo de overlevering: “De tekenen van een hypocriet [zijn drie]: als hij spreekt, liegt hij; als hij een belofte doet, breekt hij deze; en als hij wordt vertrouwd, verraadt hij.” En ʿAbdullāh zei: “Zingen kweekt hypocrisie in het hart.” Deze uitspraken betekenen niet dat de uitvoerder een Jahil, Kafir of Munafiq wordt terwijl hij nog in Allah gelooft en Zijn geboden volgt. Hun betekenis is eerder dat deze daden, afgeleid van de handelingen van ongelovigen, verboden zijn in het Boek en de Sunnah, zodat moslims deze zaken vermijden en niet hun (de ongelovigen) moraal of wetten imiteren. Bijvoorbeeld, het is overgeleverd in sommige hadith: “Zwarte verf is de verf van de ongelovigen.” Zou iemand beweren dat een persoon daardoor een ongelovige wordt? Zeker niet. Evenzo de hadith over een vrouw die zich parfumeert en voorbij mensen loopt, “zij is een overspelster,” verwijst niet naar het daadwerkelijke zina waarvoor de hudūd gelden. Evenzo de uitspraak: “De geschoren mannen zijn twee duivels die elkaar bestrijden en liegen.” Betekent dit dat hij letterlijk de zonen van Iblīs bedoelde? Zeker niet. Dit alles verwijst, zoals ik je heb uitgelegd, naar daden, moraal en gewoonten, niet naar kernongeloof of verplichte straffen." [Kitab al-Eman - Abu Ubayd al-Qasim ibn Sallam - Pagina 90-93]

Dit is een uitstekende uitleg van Abu Ubayd al-Qasim ibn Sallam. Hij zegt ermee dat de vers 'zij zijn de ongelovigen' niet begrepen moet worden alszijnde dat de verrichter kafir wordt.

Hij zegt dat de vers aangeeft dat het de gewoonte van de ongelovigen is om met andere wetten dan die van Allah te regeren, en dat wanneer een moslim dit navolgt, hij hen imiteert, maar daardoor niet automatisch een kafir wordt.

De vers moet dus worden begrepen als: “Het is de gewoonte van de ongelovigen om niet te oordelen of te regeren met wat Allah heeft geopenbaard,” en niet als: “O jij die niet oordeelt of regeert met wat Allah heeft geopenbaard, jij bent een kafir.”

Abu Ubayd al-Qasim ibn Sallam geeft meerdere voorbeelden om dit begrip verder uit te leggen.

  • Je wordt geen munafiq als je herhaaldelijk verraadt, liegt of beloftes verbreekt, ook al zegt een overlevering dat dit kenmerkend is voor de munafiqeen.
  • Je wordt geen onderdeel van de Jahiliyyah als je jezelf slaat en huilt bij het overlijden van een persoon, ook al is dit een kenmerk van de Jahiliyyah.
  • Je wordt geen kafir als je zwarte verf gebruikt, ook al zegt een overlevering dat zwarte verf van de kuffar is.

Iets doen dat kenmerkend is voor de ongelovigen maakt je dus geen ongelovige. Het regeren met andere wetten dan die van Allah is kenmerkend voor de ongelovigen.

رجم النبي صلى الله عليه وسلم اليهوديين أنه رجمهما بكتابهم التوراة لما اتفقوا على رضاهم بحكم التوراة ثم أنكروا الرجم، فكان في التوراة فأخفوا وأظهر رسول الله صلى الله عليه وسلم من ذلك ما كتموه.
[تفسير الثعلبي - الثعلبي - ج ٤ - الصفحة ٦٨]

Al-Tha'labi vermeldde: De Profeet ﷺ stenigde de twee Joden volgens hun eigen Schrift, de Tawrah. Dit was omdat zij hadden ingestemd met de wet van de Tawrah, maar daarna ontkenden/verwierpen ze de steniging. De steniging stond in de Tawrah, maar zij verborgen dit, en de Boodschapper van Allah ﷺ bracht aan het licht wat zij hadden verborgen. [Tafsir al-Tha'labi - Deel 4 - Pagina 68]

Al-Thaʿlabi verduidelijkt dat die Joden enkel de uitspraak verborgen hielden omdat ze de straf die Allah had voorgeschreven ontkenden.

فمن كان تاركا لما أنزل الله في أحكامه على هذه الصفة، فقد ساوى من أنزلت فيهم الآيات من اليهود والنصارى واستحق اسم الكفر والظلم والفسق.
ومن حمله حرص الدرهم والدينار، أو بلوغ ثأر، أو شهوة نفس على ترك حكم الله، وهو عالم بعدوانه عارف بإساءته، حذرٌ من سوء صنيعه، مصدق لربه فيما أنزل من الأحكام، شاهد عليها بالحق المفترض عليه العمل به، ولم يساوهم فيها، وهو باق على إسلامه عاص لربه، فأفعاله تستوجب عقوبته إن لم يجد بالصفح عنه.
[كتاب نكت القرآن الدالة على البيان في أنواع العلوم والأحكام - أبو أحمد الكرجـي القصاب - الجزء ١ - الصفحة ٣١٠-٣١١]

Abu Ahmad al-Karaji al-Qassab zei: "Wie dus nalaat te handelen naar wat Allah heeft geopenbaard in Zijn bepalingen op deze wijze/kenmerk (uit ontkenning), is gelijk aan degenen over wie deze verzen zijn geopenbaard, onder de Joden en de Christenen, en verdient de naam van Kufr, onrecht (Dhulm) en immoraliteit (Fisq). En wie wordt overmeesterd door het verlangen naar dirhams en dinars, of naar wraak, of door de begeerte van de Nafs om het oordeel van Allah te negeren, terwijl hij zich bewust is van zijn overtreding en het kwaad dat hij heeft gedaan, bang is voor zijn daden, en bewust is van zijn Heer, de openbaringen/bepalingen van Allah erkent en getuigt dat deze waar zijn en gehandhaafd moeten worden, wordt niet gelijk aan hen (de Mensen van het Boek) in het negeren van Allah's oordelen. Hij blijft een moslim en ongehoorzaam aan Allah, en zijn daden verdienen straf als Allah hem niet vergeeft." [Kitāb Nukat al-Qur’ān al-Dāllah ‘alā al-Bayān fī Anwā‘ al-‘Ulūm wa al-Aḥkām - Abu Ahmad al-Karaji Al-Qassab - Deel 1 - Pagina 310-311]

Al-Karaji legt uit dat als iemand weigert te regeren volgens de Shari‘ah uit eigen begeerte, terwijl hij erkent dat het een zonde is en geen enkel deel van Allah's wet ontkent, hij toch een moslim blijft.

5. "De Salaf Saliheen bedoelden dat het achterhouden van een oordeel kleine kufr is, niet het vervangen of maken van nieuwe wetten"

Dit argument is gebaseerd op de aanname dat de uitspraken van de Salaf Saliheen over "hukm bighayri ma anzal Allah" verwijzen naar het achterhouden van een oordeel, dat wil zeggen het niet uitvoeren van de voorgeschreven straf.

Dit is echter niet correct om verschillende redenen:

  1. De Umayyadische regeerders die nieuwe belastingwetten invoerden, werden niet als kafir verklaard. Het zou dus niet logisch zijn dat ze zich onthielden van takfir.
  2. De Salaf Saliheen namen tashri‘ (wetgeving) op in hun interpretatie van de vers, gebaseerd op de uitspraak van ‘Abdurrahman ibn Zayd ibn Aslam: “oordelen/regeren volgens een boek dat iemand met zijn eigen hand schrijft”.
  3. De Salaf Saliheen interpreteerden "fa-ulaika humul kafirun" als verwijzend naar kleine kufr, en ze pasten dit nooit specifiek toe op rechters die een oordeel achterhouden of regeerders die toepassing achterhouden.
  4. De context van de vers in Surah al-Ma'idah heeft betrekking op vervangen en verwerping, in plaats van het achterhouden van een oordeel. De Joden weerhielden de straf niet, ze pasten een straf toe die ze zelf verzonnen en schreven dit toe aan Allah, dus ze ontkenden/verwierpen Allah's voorgeschreven straf.
  5. De Salaf Saliheen koppelden het oordelen/regeren met iets anders dan wat Allah heeft geopenbaard aan de vers: “Zoeken zij het oordeel van de Jahiliyyah?”, waarmee wordt aangetoond dat er geen passiviteit wordt bedoeld maar actieve handelingen.

6. "Nieuwe wetten maken is een nieuwe religie maken"

Wanneer iemand nieuwe wetten opstelt, doet hij dit ofwel om een systeem in zijn land te creëren dat bij zijn verlangens past, of met de bedoeling zichzelf als autoriteit in wetgeving te verhogen, zichzelf naast of boven Allah te plaatsen.

In het eerste geval wordt de regeerder geen kafir, omdat hij geen nieuwe religie creëert. In het tweede geval wordt hij een kafir, omdat hij aanspraak maakt op wetgevende macht naast Allah en daarmee in werkelijkheid een nieuwe moraliteit/religie maakt.

Sommige Joodse rabbijnen handelden op deze laatste manier, creëerden nieuwe wetten en eisten dat mensen deze gehoorzaamden, en beweerden de autoriteit te hebben om wetten te maken en te wijzigen naast Allah.

Een nalatig persoon die simpelweg een omgeving wil creëren die bij zijn verlangens past, zonder aanspraak te maken op autoriteit naast Allah, wordt beschouwd als een fasiq.

Wanneer zo'n regeerder bepaalde dingen in zijn land toestaat, betekent dit niet dat hij de wetgeving van Allah wil overschrijven. Evenzo bedoelt een gastheer die bepaalde dingen in zijn huis toestaat niet om de wetten van Allah te overschrijven.

Sommigen beweren dat het gehoorzamen aan een regeerder die bepaalde acties in zijn land toestaat, iemand tot kafir maakt. Bijvoorbeeld, als een regeerder muziek op straat toestaat en iemand daar vrij muziek speelt, zeggen sommigen dat die persoon een kafir wordt. Dit is onjuist.

Zij baseren dit op verschillende verzen, zoals: “Wie een weg zoekt anders dan de islam, het zal nooit van hem worden geaccepteerd” en “En als je hen gehoorzaamt, zou je polytheïstisch zijn.”

وَمَن يَبْتَغِ غَيْرَ ٱلْإِسْلَـٰمِ دِينًۭا فَلَن يُقْبَلَ مِنْهُ وَهُوَ فِى ٱلْـَٔاخِرَةِ مِنَ ٱلْخَـٰسِرِينَ ٨٥ Wie een weg zoekt anders dan de islam, het zal nooit van hem worden geaccepteerd, en in het Hiernamaals zal hij tot de verliezers behoren.
[3:85 Quran]

Deze vers is niet van toepassing op iemand die wetten opstelt zonder te beweren dat hij het recht heeft of gelijkstaat aan Allah in zijn gezag om wetten te geven.

Een gastheer zou dan ook een andere weg zoeken dan de islam als hij zijn gasten toestaat haram te verrichten.

Zowel de regeerder als gastheer zeggen ermee niet dat ze Allah's wetgeving verwerpen.

Wat betreft de vers “En als je hen gehoorzaamt, zou je polytheïstisch zijn,” verwijst dit naar het verrichten van istihlal — een daad die een regeerder niet automatisch pleegt bij het invoeren van wetten, tenzij dit gepaard gaat met dat hij bedoelt Allah's wetten te overschrijven.

٧٨٤٩ - حَدَّثَنَا أَبُو زُرْعَةَ ثنا يَحْيَى بْنُ عَبْدِ اللَّهِ حَدَّثَنِي ابْنُ لَهِيعَةَ حَدَّثَنِي عَطَاءٌ عَنْ سَعِيدِ بْنِ جُبَيْرٍ قَوْلَهُ: وَإِنْ أَطَعْتُمُوهُمْ يَعْنِي اسْتِحْلالا فِي أَكْلِ الْمَيْتَةِ إِنَّكُمْ لَمُشْرِكُونَ مِثْلَهُمْ.
[تفسير ابن أبي حاتم - سورة الأنعام، الآية ١٢١]

Ibn Abi Hatim vermeldde: Abū Zurʿah vertelde ons, Yahyā ibn ʿAbdullāh vertelde mij, Ibn Lahīʿah vertelde mij, ʿAṭāʾ vertelde van Saʿeed ibn Jubayr betreffende de vers: “En als je hen gehoorzaamt…” — betekent het dood vlees halal verklaren — “dan ben je inderdaad zoals zij, polytheïsten (mushrikūn).” [Tafsir Ibn Abi Hatim - Surah al-An'aam, vers 121]

﴿وَلا تَأْكُلُوا مِمَّا لَمْ يُذْكَرِ اسْمُ اللَّهِ عَلَيْهِ وَإِنَّهُ لَفِسْقٌ﴾ لَشِرْكٌ؛ يَقُولُ: إِنَّ أَكْلَ الْمَيْتَةِ عَلَى الِاسْتِحْلَالِ شركٌ.
﴿وَإِنَّ الشَّيَاطِينَ ليوحون إِلَى أَوْلِيَائِهِمْ﴾ من الْمُشْركين ﴿ليجادلوكم﴾ تَفْسِير مُجَاهِد: قَالَ: كَانَ الْمُشْركُونَ يُجَادِلُونَ الْمُسْلِمِينَ [فِي] الذَّبِيحَةِ؛ فَيَقُولُونَ: أَمَّا مَا ذَبَحْتُمْ (وَقَتَلْتُمْ) فَتَأْكُلُونَهُ، وَأما مَا قتل (ل ١٠٠) اللَّهُ فَلَا تَأْكُلُونَهُ، وَأَنْتُمْ بِزَعْمِكُمْ تَتَّبِعُونَ أَمْرَ اللَّهِ؟! فَأَنْزَلَ اللَّهُ: ﴿وَإِن أطعتموهم﴾ فاستحللتم الْميتَة ﴿إِنَّكُم لمشركون﴾.
[تفسير القرآن – ابن أبي زمانين – سورة الأنعام آية ١٢١]

Ibn Abi Zamanin zei: “En eet niet van datgene over wie Allah’s naam niet is genoemd, en inderdaad het is zondig.” — Dit wordt beschouwd als een vorm van shirk (partnerschap met Allah); het betekent dat het eten van dood vlees door te beweren dat het halal is shirk is. {En inderdaad inspireren de duivels hun bondgenoten} — verwijzend naar de polytheïsten — {om met jullie te redetwisten}. Volgens de interpretatie van Mujāhid: de polytheïsten discussieerden met de moslims over het geslachte vlees en zeiden: “Wat jullie hebben geslacht (of gedood), dat eten jullie, maar wat Allah heeft gedood, dat eten jullie niet? Volgen jullie dan het bevel van Allah?” Dus onthulde Allah: {En als je hen gehoorzaamt}, betekent: het dood vlees halal achten, {dan ben je inderdaad polytheïstisch}. [Tafsir al-Quran van Ibn Abi Zamanin - Surah al-An'aam, vers 121]

Als een leider een wet opstelt die toestaat dat ongeslacht vlees wordt gegeten in zijn land zonder hiervoor straf te geven, betekent dit niet automatisch dat hij het als halal acht.

Vergelijk dit bijvoorbeeld met een gastheer die hetzelfde doet in zijn huis: het toestaan van ongeslacht vlees maakt hem niet automatisch schuldig aan istihlal.

Hetzelfde principe geldt voor de vers: “Zij hebben hun rabbijnen en monniken genomen, evenals de Messias, zoon van Maria, als heren naast Allah, terwijl hen was opgedragen niemand anders dan de Ene God te aanbidden.”

Dit geldt alleen voor degenen die istihlal in de religie verrichten. Zoals een leider die zegt dat het nu in de islam halal is om varkensvlees te eten of om mensen te bedriegen.

Wat betreft het vers: “Of hebben zij partners die voor hen in de religie hebben toegestaan wat Allah niet heeft toegestaan?”, verwijst dit naar het veranderen van de religie.

Bijvoorbeeld een leider die beweert dat de islam nu toestaat dat jizyah van moslims wordt genomen in plaats van alleen van ongelovigen.

القول في تأويل قوله تعالى: {أَمْ لَهُمْ شُرَكَاءُ شَرَعُوا لَهُمْ مِنَ الدِّينِ مَا لَمْ يَأْذَنْ بِهِ اللَّهُ وَلَوْلا كَلِمَةُ الْفَصْلِ لَقُضِيَ بَيْنَهُمْ وَإِنَّ الظَّالِمِينَ لَهُمْ عَذَابٌ أَلِيمٌ (٢١) }
يقول تعالى ذكره: أم لهؤلاء المشركين بالله شركاء في شركهم وضلالتهم (شَرَعُوا لَهُمْ مِنَ الدِّينِ مَا لَمْ يَأْذَنْ بِهِ اللَّهُ) يقول: ابتدعوا لهم من الدين ما لم يبح الله لهم ابتداعه
[تفسير الطبري - سورة الشورى، الآية ٢١]

Imam al-Tabari zei: "De interpretatie van Zijn uitspraak, verheven zij Hij: “Of hebben zij deelgenoten die hun in de godsdienst dat voorschrijven, waartoe Allah geen toestemming heeft gegeven? En als er niet een beslissend Woord (van Allah) was, dan zou de zaak tussen hen beoordeeld zijn. En waarlijk, voor de onrechtvaardigen is er een pijnlijke bestraffing.” (42:21) Hij, verheven zij Hij, zegt: “Of hebben deze polytheïsten partners in hun polytheïsme en dwaling?” — dat wil zeggen: “zij hebben aan de religie voorgeschreven wat Allah niet heeft toegestaan.” Het betekent dat zij voor zichzelf in de religie hebben geïnnoveerd wat Allah hen niet heeft toegestaan. [Tafsir al-Tabari - Surah al-Shuraa vers 21]

Dit verwijst duidelijk niet naar een regeerder die nieuwe wetten invoert zonder mensen te bevelen deze boven de Shari‘ah te plaatsen.

Slechts wanneer een regeerder wetten zou voorschrijven en deze toeschrijft aan de islam is wanneer deze vers gebruikt kan worden.

De regeerder die van zijn wetten niets toeschrijft aan de religie is geen kafir, want hij verricht geen istihlal.

7. {Maar nee, bij uw Heer, zij zullen niet geloven totdat zij u, [O Moehammad], laten oordelen over datgene waar zij onderling over twisten en dan in zichzelf geen ongemak voelen over wat u hebt geoordeeld en zich volledig en gewillig onderwerpen}

فَلَا وَرَبِّكَ لَا يُؤْمِنُونَ حَتَّىٰ يُحَكِّمُوكَ فِيمَا شَجَرَ بَيْنَهُمْ ثُمَّ لَا يَجِدُوا۟ فِىٓ أَنفُسِهِمْ حَرَجًۭا مِّمَّا قَضَيْتَ وَيُسَلِّمُوا۟ تَسْلِيمًۭا ٦٥ Maar nee, bij jouw Heer, zij zullen niet geloven totdat zij jou, [O Moehammad], laten oordelen over datgene waar zij onderling over twisten en dan in zichzelf geen ongemak voelen over wat u hebt geoordeeld en zich volledig en gewillig onderwerpen.
[4:65 Quran]

Deze vers wordt vaak aangehaald door degenen die beweren dat oordelen met iets anders dan de Shari‘ah grote kufr inhoudt. Maar verwijst de vers werkelijk naar grote kufr, of gaat het over de perfectie van imaan?

We weten dat de Profeet zei: “Zij zullen niet geloven (drie keer), degenen van wie de buren zich niet veilig voelen bij hen,” maar dit betekent duidelijk niet dat iemand automatisch een kafir wordt omdat hij ervoor zorgt dat zijn buurman zich onveilig voelt.

حَدَّثَنَا عَاصِمُ بْنُ عَلِيٍّ، حَدَّثَنَا ابْنُ أَبِي ذِئْبٍ، عَنْ سَعِيدٍ، عَنْ أَبِي شُرَيْحٍ، أَنَّ النَّبِيَّ صلى الله عليه وسلم قَالَ ‏"‏ وَاللَّهِ لاَ يُؤْمِنُ، وَاللَّهِ لاَ يُؤْمِنُ، وَاللَّهِ لاَ يُؤْمِنُ ‏"‏‏.‏ قِيلَ وَمَنْ يَا رَسُولَ اللَّهِ قَالَ ‏"‏ الَّذِي لاَ يَأْمَنُ جَارُهُ بَوَايِقَهُ ‏"‏‏.‏ تَابَعَهُ شَبَابَةُ وَأَسَدُ بْنُ مُوسَى‏.‏ وَقَالَ حُمَيْدُ بْنُ الأَسْوَدِ وَعُثْمَانُ بْنُ عُمَرَ وَأَبُو بَكْرِ بْنُ عَيَّاشٍ وَشُعَيْبُ بْنُ إِسْحَاقَ عَنِ ابْنِ أَبِي ذِئْبٍ، عَنِ الْمَقْبُرِيِّ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ،‏.‏

Imam al-Bukhari vermeldde: De Profeet (ﷺ) zei: "Bij Allah, hij gelooft niet! Bij Allah, hij gelooft niet! Bij Allah, hij gelooft niet!" Er werd gezegd: "Wie is dat, O Boodschapper van Allah (ﷺ)?" Hij zei: "Degene van wie de buurman zich niet veilig voelt voor zijn kwaad." [Sahih al-Bukhari 6016]

Dit geeft aan dat de vers: “Maar nee, bij uw Heer, zij zullen niet geloven totdat zij u tot rechter maken over datgene waar zij over twisten,” op dezelfde manier kan worden begrepen als de woorden van de Profeet over de buurman die zich onveilig voelt.

In dit geval betekent de vers dat een moslim het volledige geloof niet bereikt tenzij hij zich volledig onderwerpt aan het oordeel van Allah.

Zeker, degene die het oordeel van Allah ontkent/verwerpt is een kafir, maar iemand die het niet ontkent/verwerpt maar weigert er volledig tevreden mee te zijn door persoonlijke verlangens, wordt daardoor geen kafir.

Laten we nu de context van deze vers bekijken en waarom het werd geopenbaard. Er zijn twee opvattingen over de gebeurtenis die de openbaring deed neerdalen:

  1. Betreffende Al-Zubayr ibn al-‘Awwām en zijn geschil met een man van de Ansar.
  2. Betreffende een hypocriet en een Jood.

واختلف أهل التأويل فيمن عنى بهذه الآية، وفيمن نـزلت؟ فقال بعضهم: نـزلت في الزبير بن العَوَّام وخصم له من الأنصار، اختصما إلى النبي صلى الله عليه وسلم في بعض الأمور.
وقال آخرون: بل نـزلت هذه الآية في المنافق واليهوديّ اللذين وصف الله صفتهما في قوله: أَلَمْ تَرَ إِلَى الَّذِينَ يَزْعُمُونَ أَنَّهُمْ آمَنُوا بِمَا أُنْـزِلَ إِلَيْكَ وَمَا أُنْـزِلَ مِنْ قَبْلِكَ يُرِيدُونَ أَنْ يَتَحَاكَمُوا إِلَى الطَّاغُوتِ .
[تفسير الطبري - سورة النساء الآية ٦٥]

Imam al-Tabari said: “De geleerden van Tafsir waren het oneens over op wie deze vers betrekking heeft en over de gelegenheid van de openbaring. Sommigen zeiden: het werd geopenbaard betreffende al-Zubayr ibn al-ʿAwwām en een man van de Ansar, die naar de Profeet ﷺ kwamen om over bepaalde zaken te twisten. Anderen zeiden: nee, deze vers werd geopenbaard betreffende een hypocriet en een (voormalig) Jood, wier eigenschappen Allah beschreef in Zijn woorden: “Heb je niet gezien degenen die beweren dat zij geloven in wat aan jou werd geopenbaard en wat vóór jou werd geopenbaard, maar zij wensen zich tot de taghūt te wenden?”" [Tafsir al-Tabari - Surah al-Nisaa vers 65]

Degenen die de eerste opvatting aanhingen geloofden dat de vers aangeeft dat een moslim het volledige geloof niet bereikt, aangezien niemand de Ansari man een kafir verklaarde—hij werd nog steeds als moslim beschouwd.

Degenen die de tweede opvatting aanhingen geloofden dat de vers over nifaq gaat, wat betekent dat als iemand Allah's oordeel verwerpt als een munafiq wordt beschouwd.

Beide gebeurtenissen tonen aan dat iemand ontevreden was over het oordeel van de Profeet, dus het is noodzakelijk om de intentie in overweging te nemen. Als we dat niet doen, zou het impliceren dat de Ansari man als kafir had moeten worden verklaard, wat geen van de Salaf Saliheen deed.

Dit betekent dat ontevredenheid in twee scenario’s kan vallen:

  1. Het oordeel van Allah in het hart accepteren maar er ontevreden over zijn door persoonlijke grillen en verlangens, zonder enig deel ervan te verwerpen of te ontkennen—vergelijkbaar met een crimineel die de door Allah voorgeschreven straffen niet leuk vindt vanwege de gevolgen.
  2. Het oordeel van Allah in het hart ontkennen en zich ertegen afkeren uit haat—dit is duidelijke nifaq.

قَوْلُهُ تَعَالَى: فَلَا وَرَبِّكَ لَا يُؤْمِنُونَ حَتَّى يُحَكِّمُوكَ فِيمَا شجر بينهم
[الوجه الأول]
٥٥٥٨ - حَدَّثَنَا يُونُسُ بْنُ عَبْدِ الأَعْلَى، ثنا ابْنُ وَهْبٍ حَدَّثَنِي اللَّيْثُ وَيُونُسُ عَنِ ابْنِ شِهَابٍ أَنَّ عُرْوَةَ بْنَ الزُّبَيْرِ حَدَّثَهُ، أَنَّ عَبْدَ اللَّهِ بْنَ الزُّبَيْرِ حَدَّثَهُ، عَنِ الزُّبَيْرِ بْنِ الْعَوَّامِ أَنَّهُ خَاصَمَ رَجُلا مِنَ الأَنْصَارِ قَدْ شَهِدَ بَدْراً مَعَ رَسُولِ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ فِي شِرَاجٍ مِنَ الْحَرَّةِ كَانَا يَسْقِيَانِ بِهِ كِلاهُمَا النَّخْلَ، فَقَالَ الأَنْصَارِيُّ: سَرِّحِ الْمَاءَ يَمُرُّ، فَأَبَى عَلَيْهِ، فَقَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ: اسْقِ يَا زُبَيْرُ، ثُمَّ أَرْسِلْ إِلَى جَارِكَ، فَغَضِبَ الأَنْصَارِيُّ وَقَالَ: يَا رَسُولَ اللَّهِ أَنْ كَانَ ابْنُ عَمَّتِكَ، فَتَلَوَّنَ وَجْهُ رَسُولِ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ، ثُمَّ قَالَ: اسْقِ يَا زُبَيْرُ ثُمَّ احْبِسِ الْمَاءَ حَتَّى يَرْجِعُ إِلَى الْجِدْرِ وَاسْتَرعَى رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ فِي الزُّبَيْرِ حَقَّهُ، وَكَانَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ قَبْلَ ذَلِكَ أَشَارَ عَلَى الزُّبَيْرِ أَيْ أَرَادَ فِيهِ السَّعَةَ لَهُ وَلِلأَنْصَارِيِّ، فَلَمَّا أَحْفَظَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ الأَنْصَارِيَّ اسْتَرْعَى لِلزُّبَيْرِ حَقَّهُ فِي صَرِيحِ الْحُكْمِ، فَقَالَ الزُّبَيْرُ: وَمَا أَحْسِبُ هذه الآية إلا في نَزَلَتْ فَلا وَرَبِّكَ لَا يُؤْمِنُونَ حَتَّى يُحَكِّمُوكَ فِيمَا شَجَرَ بَيْنَهُمْ ثُمَّ لَا يَجِدُوا فِي أَنْفُسِهِمْ حَرَجاً مِمَّا قَضَيْتَ وَيُسَلِّمُوا تَسْلِيماً أَحَدُهُمَا يُرِيدُ عَلَى صَاحِبِهِ بِذَلِكَ.
٥٥٥٩ - حَدَّثَنَا أَبِي ثنا عَمْرُو بْنُ عُثْمَانَ ثنا أَبُو حَيْوَةَ ثنا سَعِيدُ بْنُ عَبْدِ الْعَزِيزِ عَنِ الزُّهْرِيِّ عَنْ سَعِيدِ بْنِ الْمُسَيِّبِ فِي قَوْلِهِ: فَلا وَرَبِّكَ لا يُؤْمِنُونَ الآيَةَ: قَالَ: أُنْزِلَتْ فِي الزُّبَيْرِ بْنِ الْعَوَّامِ وَحَاطِبِ بْنِ أَبِي بَلْتَعَةَ اخْتَصَمَا فِي مَاءٍ، فَقَضَى النَّبِيُّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ أَنْ يَسْقِيَ الأَعْلَى ثُمَّ الأَسْفَلُ.
[تفسير ابن أبي حاتم - سورة النساء الآية ٦٥]

Ibn Abi Hatim vermeldde: Zijn verheven woorden: "Bij uw Heer, zij zullen niet geloven totdat zij u tot rechter maken in alle geschillen tussen hen…" [Eerste interpretatie]: Yūnus ibn ʿAbd al-Aʿlā vertelde ons, Ibn Wahb vertelde mij, al-Layth en Yūnus vertelden van Ibn Shihāb dat ʿUrwah ibn al-Zubayr hem vertelde dat ʿAbd Allah ibn al-Zubayr van al-Zubayr ibn al-ʿAwwām had verteld: Hij had ooit een geschil met een man van de Ansar, die had gevochten bij Badr met de Boodschapper van Allah ﷺ, over een kanaal in al-Harrah dat beiden gebruikten om hun dadelpalmen water te geven. De Ansari zei: "Laat het water stromen!" maar al-Zubayr weigerde. De Boodschapper van Allah ﷺ zei: "Gebruik het water, O Zubayr, en stuur het daarna naar je buurman (Zet er wat vaart in, zodat je buurman het ook kan gebruiken)." De Ansari werd boos en zei: "O Boodschapper van Allah, alleen omdat hij jouw neef is?!" Het gezicht van de Profeet ﷺ veranderde, wat zijn ontevredenheid toonde, toen zei hij: "Gebruik het water, O Zubayr, en houd het water dan tegen totdat het terugkeert naar het bassin (je hoeft je niet meer te haasten, je buurman kan wachten)" — zo beschermde hij volledig de rechten van al-Zubayr. Daarvoor had de Profeet ﷺ een oplossing voorgesteld aan al-Zubayr die de zaak voor zowel hem als de Ansari vergemakkelijkte. Maar toen de Profeet ﷺ de rechten van de Ansari veiligstelde, zorgde hij er vervolgens voor dat al-Zubayr zijn recht kreeg. Al-Zubayr zei: "Ik denk niet dat deze vers is geopenbaard over dit (mij en de Ansari man): 'Bij uw Heer, zij zullen niet geloven totdat zij u tot rechter maken in alle geschillen tussen hen, vervolgens geen ongemak in hun hart voelen over wat u besluit, en zich volledig onderwerpen.' Een van hen wil de ander overheersen (ongemak is in constante strijd met onderwerping, en andersom)." Mijn vader vertelde ons, ʿAmr ibn ʿUthmān vertelde ons, Abū Ḥaywah vertelde ons, Saʿīd ibn ʿAbd al-ʿAzīz vertelde van al-Zuhrī, van Saʿīd ibn al-Musayyib betreffende Zijn woorden: "Bij uw Heer, zij zullen niet geloven…" Hij zei: het werd geopenbaard betreffende al-Zubayr ibn al-ʿAwwām en Ḥātib ibn Abī Baltaʿah, die ruzie hadden over water. De Profeet ﷺ oordeelde dat degene dichtbij de stroom van water eerst het water zou nuttigen, daarna de ander. [Tafsir Ibn Abi Hatim - Surah al-Nisaa vers 65]

الْوَجْهُ الثَّانِي:
٥٥٦٠ - أَخْبَرَنَا يُونُسُ بْنُ عَبْدِ الأَعْلَى قِرَاءَةً، أَنْبَأَ ابْنُ وَهْبٍ، أَخْبَرَنِي عَبْدُ اللَّهِ بْنُ لَهِيعَةَ عَنْ أَبِي الأَسْوَدِ قَالَ: اخْتَصَمَ رَجُلانِ إِلَى رَسُولِ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ، فَقَضَى بَيْنَهُمَا، فَقَالَ الَّذِي قَضَى عَلَيْهِ: رُدَّنَا إِلَى عُمَرَ بْنِ الْخَطَّابِ، فَقَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ: نَعَمْ، انْطَلِقَا إِلَى عُمَرَ، فَلَمَّا أَتَيَا عُمَرَ قَالَ الرَّجُلُ: يَا ابْنَ الْخَطَّابِ قَضَى لِي رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ عَلَى هَذَا، فَقَالَ: رُدَّنَا إِلَى عُمَرَ حَتَّى أَخْرُجَ إِلَيْكُمَا فَأَقْضِيَ بَيْنَكُمَا، فَخَرَجَ إِلَيْهِمَا، مُشْتَمِلا عَلَى سَيْفِهِ فَضَرَبَ الَّذِي قَالَ: رُدَّنَا إِلَى عُمَرَ فَقَتَلَهُ، وَأَدْبَرَ الآخَرُ فَارّاً إِلَى رَسُولِ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ، فَقَالَ: يَا رَسُولَ اللَّهِ، قَتَلَ عُمَرُ وَاللَّهِ صَاحِبِي وَلَوْ مَا أَنِّي أَعْجَزْتُهُ لَقَتَلَنِي، فَقَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ: مَا كُنْتُ أظن أن يَجْتَرِئُ عُمَرُ عَلَى قَتْلِ مُؤْمِنَيْنِ، فَأَنْزَلَ اللَّهُ تَعَالَى فَلا وَرَبِّكَ لَا يُؤْمِنُونَ حَتَّى يُحَكِّمُوكَ فِيمَا شَجَرَ بَيْنَهُمْ ثُمَّ لَا يَجِدُوا فِي أَنْفُسِهِمْ حَرَجاً مِمَّا قَضَيْتَ وَيُسَلِّمُوا تَسْلِيماً فَهَدَرَ دَمَ ذَلِكَ الرَّجُلِ وَبَرِئَ عُمَرُ مِنْ قَتْلِهِ، فَكَرِهَ اللَّهُ أَنْ يَسُنَّ ذَلِكَ بَعْدُ، فَقَالَ: «وَلَوْ أَنَّا كَتَبْنَا عَلَيْهِمُ أَنِ اقْتُلُوا أَنْفُسَكُمْ أَوِ اخْرُجُوا مِنْ دِيَارِكُمْ مَا فَعَلُوهُ إلا قَلِيلٌ مِنْهُمْ» إِلَى قَوْلِهِ: وَأَشَدَّ تَثْبِيتاً
[تفسير ابن أبي حاتم - سورة النساء الآية ٦٥]

Ibn Abi Hatim vermeldde: De tweede interpretatie: Van Yūnus ibn ʿAbd al-Aʿlā, van Ibn Wahb, van ʿAbdullāh ibn Lahi'ah, van Abū al‑Aswad, die zei: Twee mannen brachten hun geschil naar de Boodschapper van Allah ﷺ, en hij oordeelde tussen hen. De man tegen wie het oordeel ontving zei: “Stuur ons naar ʿUmar ibn al‑Khattāb om over ons te oordelen.” De Boodschapper van Allah ﷺ zei: “Ja — ga naar ʿUmar.” Toen ze bij ʿUmar kwamen, zei de man: “O zoon van al‑Khattāb, de Boodschapper van Allah ﷺ heeft voor mij in deze zaak geoordeeld.” ʿUmar zei toen: "Wacht tot ik naar jullie toe kom en oordeel tussen jullie." ʿUmar keerde vervolgens terug, gewapend met zijn zwaard, en sloeg de man die had geëist te worden gestuurd naar ʿUmar, waarbij hij hem doodde. De andere man vluchtte terug naar de Boodschapper van Allah ﷺ en zei: “O Boodschapper van Allah, ʿUmar heeft mijn metgezel gedood — bij God, hij zou mij ook hebben gedood als ik niet was gevlucht.” De Boodschapper van Allah ﷺ zei: “Ik zou niet denken dat ʿUmar het zou wagen twee gelovigen te doden.” Toen openbaarde Allah, de Verhevene: “Dus bij uw Heer, zij zullen niet geloven totdat zij u tot rechter maken in wat voor geschillen er tussen hen ontstaan, vervolgens geen ongemak in hun hart voelen betreffende wat u hebt beslist en zich volledig onderwerpen.” Als gevolg daarvan werd ʿUmar vrijgesproken van het doden. God, echter, vond het ongewenst dat zo'n incident een precedent zou worden, dus Hij zei: “En als Wij hen hadden opgedragen, ‘Dood jezelf’ of ‘Verlaat je huizen,’ zouden zij het niet hebben gedaan behalve een paar van hen…” — tot Zijn woorden: “…en meer stevig bevestigd.” [Tafsir Ibn Abi Hatim - Surah al-Nisaa vers 65]

Dit betreft een Joodse man die zich had bekeerd tot de Islam en een munafiq. De munafiq werd gedood vanwege zijn afwijzing van de Profeet's oordeel. In een andere overlevering gaf hij expliciet aan Allah's oordeel te hebben verworpen, wat duidelijk maakte dat hij een munafiq was.

Ongeacht welk voorval de openbaring van de vers veroorzaakte, is het geldig om het te interpreteren als verwijzend naar munafiqeen of naar gelovigen die nog niet volledige geloof hebben bereikt.

Het hangt af van de reden waarom iemand ontevreden is over een oordeel. Als hij het oordeel verwerpt in zijn hart, wordt hij een kafir; als hij zich ongemakkelijk voelt maar het toch accepteert, is zijn geloof onvolledig.

Regeren met andere wetten dan die van Allah valt onder het eerste categorie. Maar als er verwerping in het hart plaatsvindt, dan is de tweede categorie toepasselijk.

Bij hypocriete leiders kom je uitspraken tegen als: “We leven in een moderne tijd, laat de Shari‘ah achter, die is niet meer geschikt voor deze tijd,” of: “Het is niet verplicht om de Shari‘ah toe te passen; we mogen zelf bepalen wat we doen.”

8. {Zoeken zij dan het oordeel van Jahiliyyah? En wie is er beter in het oordelen dan Allah voor de mensen die een stevig geloof hebben?}

أَفَحُكْمَ ٱلْجَـٰهِلِيَّةِ يَبْغُونَ ۚ وَمَنْ أَحْسَنُ مِنَ ٱللَّهِ حُكْمًۭا لِّقَوْمٍۢ يُوقِنُونَ ٥٠ Zoeken zij dan het oordeel van Jahiliyyah? En wie is er beter in het oordelen dan Allah voor de mensen die een stevig geloof hebben?
[5:50 Quran]

Bij het lezen van deze vers uit de Qur’an zouden sommigen begrijpen dat wanneer een leider de wetten van Jahiliyyah opzoekt en ermee regeert, hij onderdeel wordt van Jahiliyyah of een kafir wordt, gezien de vers 'En wie is er beter in het oordelen dan Allah' zegt.

Het lijkt voor sommigen alsof Allah impliceert dat een leider daardoor zou geloven dat de wetten van Jahiliyyah beter zijn dan die van Allah.

Maar dit is niet hoe de Salaf Saliheen deze vers begrepen. Ze begrepen het als: een moslim die andere wetten toepast dan die van Allah is aan het handelen als een ongelovige, niet dat hij er automatisch één wordt.

Ze kwamen tot deze conclusie omdat een persoon ook andere wetten zou toepassen zonder het als beter te achten.

Abu Ubayd al-Qasim ibn Sallam legde deze vers duidelijk uit. Hij verklaarde dat als een moslim het oordeel van Jahiliyyah zoekt, het betekent dat ze handelen op de manier van de mensen van Jahiliyyah, niet dat ze onmiddellijk een van hen worden.

Bijvoorbeeld: jammeren over de doden terwijl men zichzelf fysiek schade toebrengt is een praktijk die geassocieerd wordt met Jahiliyyah. Als een moslim dit doet, worden ze niet automatisch een ongelovige; ze handelen gewoon op een manier die kenmerkend is voor de Jahiliyyah.

مِنْ سُنَنِ الْكُفَّارِ الْحُكْمَ بِغَيْرِ مَا أَنْزَلَ اللَّهُ، أَلَا تَسْمَعُ قَوْلَهُ: ﴿أَفَحُكْمَ الْجاهِلِيَّةِ يَبْغُونَ﴾ [المائدة: ٥٠]. تَأْوِيلُهُ عِنْدَ أَهْلِ التَّفْسِيرِ أَنَّ مَن حَكَمَ بِغَيْرِ مَا أَنْزَلَ اللَّهُ وَهُوَ عَلَى مِلَّةِ الْإِسْلَامِ كَانَ بِذَلِكَ الْحُكْمِ كَأَهْلِ الْجَاهِلِيَّةِ، إِنَّمَا هُوَ أَنَّ أَهْلَ الْجَاهِلِيَّةِ كَذَلِكَ كَانُوا يَحْكُمُونَ. وَهَكَذَا
قَوْلُهُ: «ثَلَاثَةٌ مِنْ أَمْرِ الْجَاهِلِيَّةِ الطَّعْنُ فِي الْأَنْسَابِ والنياحة والأنواء» (٢). وَمِثْلُهُ
الْحَدِيثُ الَّذِي يُرْوَى عَنْ جَرِيرٍ وَأَبِي الْبَخْتَرِيِّ الطَّائِيِّ: «ثَلَاثَةٌ مِنْ سُنَّةِ الْجَاهِلِيَّةِ: النِّيَاحَةُ، وَصَنْعَةُ الطَّعَامِ، وَأَنْ تَبِيتَ الْمَرْأَةُ فِي أَهْلِ الْمَيِّتِ مِنْ غَيْرِهِمْ» (١).
وَكَذَلِكَ الْحَدِيثُ: «آيَةُ الْمُنَافِقِ [ثَلَاثٌ]: إِذَا حدَّث كَذَبَ، وَإِذَا وَعَدَ أَخْلَفَ وَإِذَا ائْتُمِنَ خَانَ» (٢).
وَقَوْلُ عَبْدِ اللَّهِ: «الْغِنَاءُ ينبت النفاق في القلب» (٣). لَيْسَ وُجُوهُ هَذِهِ الْآثَارِ كُلِّهَا مِنَ الذُّنُوبِ: أَنَّ رَاكِبَهَا يَكُونُ جَاهِلًا وَلَا كَافِرًا وَلَا مُنَافِقًا وَهُوَ مُؤْمِنٌ بِاللَّهِ وَمَا جَاءَ مِنْ عِنْدِهِ، ومؤدٍ لِفَرَائضِهِ، وَلَكِنْ مَعْنَاهَا أَنَّهَا تَتَبَيَّنُ مِنْ أَفْعَالِ الْكُفَّارِ مُحَرَّمَةٌ وَمَنْهِيٌّ (١) عَنْهَا فِي الْكِتَابِ وَفِي السُّنَّةِ لِيَتَحَامَاهَا الْمُسْلِمُونَ وَيَتَجَنَّبُوهَا فَلَا يَتَشَبَّهُوا بِشَيْءٍ مِنْ أَخْلَاقِهِمْ وَلَا شَرَائِعِهِمْ. وَلَقَدْ
رُوي فِي بَعْضِ الْحَدِيثِ: «إِنَّ السَّوَادَ خِضَابُ الْكُفَّارِ» (٢). فَهَلْ يَكُونُ لِأَحَدٍ أَنْ يَقُولَ إِنَّهُ يَكْفُرُ مِنْ أَجْلِ الْخِضَابِ؟! وَكَذَلِكَ
حَدِيثُهُ: فِي المرأة إذا استعطرت ثم مرت بِقَوْمٍ يُوجد ريحُها «أَنَّهَا زَانِيَةٌ» (١). فَهَلْ يَكُونُ هَذَا عَلَى الزِّنَا الَّذِي تَجِبُ فِيهِ الْحُدُودُ؟
وَمِثْلُه قَوْلُهُ: «الْمُسْتَبَّانِ شَيْطَانَانِ يَتَهَاتَرَانِ وَيَتَكَاذَبَانِ» (٢). أَفَيُتَّهَمُ عليه أنه أراد الشيطانين الذين هُمْ أَوْلَادُ إِبْلِيسَ؟! إِنَّمَا هَذَا كُلُّهُ عَلَى ما أعلمتك من الأفعال والأخلاق والسنن.
[كِتَاب الإيمان – أبو عبيد القاسم بن سَلّام – الصفحات ٩٠-٩٣]

Abu Ubayd al-Qasim ibn Sallam zei: "Onder de gebruiken van de ongelovigen is het oordelen/regeren met iets anders dan wat Allah heeft geopenbaard. Hoor je Zijn uitspraak niet: “Zoeken zij het oordeel van de Jahiliyyah?” [al-Mā’idah: 50] De interpretatie onder de tafsīr geleerden is dat wie oordeelt/regeert met iets anders dan wat Allah heeft geopenbaard, terwijl hij nog steeds binnen de religie van de Islam is, daardoor gelijk staat aan de mensen van de jahiliyyah, omdat dit is hoe zij handelden. Zijn uitspraak: “Drie zaken behoren tot de gebruiken van jahiliyyah: lastering van afstamming, 'wailing' en voortekens (al-anwā’).” Evenzo vermeldt de overlevering van Jarīr en Abū al-Bakhtar al-Ṭā’ī: “Drie zaken uit de gewoonte van jahiliyyah: 'wailing', het bereiden van voedsel (bij overlijden), en een vrouw die de nacht doorbrengt bij de familie van de overledene die niet haar eigen familie is.” Evenzo de overlevering: “De tekenen van een hypocriet [zijn drie]: als hij spreekt, liegt hij; als hij een belofte doet, breekt hij deze; en als hij wordt vertrouwd, verraadt hij.” En ʿAbdullāh zei: “Zingen kweekt hypocrisie in het hart.” Deze uitspraken betekenen niet dat de uitvoerder een Jahil, Kafir of Munafiq wordt terwijl hij nog in Allah gelooft en Zijn geboden volgt. Hun betekenis is eerder dat deze daden, afgeleid van de handelingen van ongelovigen, verboden zijn in het Boek en de Sunnah, zodat moslims deze zaken vermijden en niet hun (de ongelovigen) moraal of wetten imiteren. Bijvoorbeeld, het is overgeleverd in sommige hadith: “Zwarte verf is de verf van de ongelovigen.” Zou iemand beweren dat een persoon daardoor een ongelovige wordt? Zeker niet. Evenzo de hadith over een vrouw die zich parfumeert en voorbij mensen loopt, “zij is een overspelster,” verwijst niet naar het daadwerkelijke zina waarvoor de hudūd gelden. Evenzo de uitspraak: “De geschoren mannen zijn twee duivels die elkaar bestrijden en liegen.” Betekent dit dat hij letterlijk de zonen van Iblīs bedoelde? Zeker niet. Dit alles verwijst, zoals ik je heb uitgelegd, naar daden, moraal en gewoonten, niet naar kernongeloof of verplichte straffen." [Kitab al-Eman - Abu Ubayd al-Qasim ibn Sallam - Pagina 90-93]

Abu Ubayd al-Qasim ibn Sallam zegt dat wanneer een persoon regeert met andere wetten dan die van Allah, hij handelt zoals de mensen van Jahiliyyah.

Daarnaast zegt hij ook dat wanneer een persoon dit doet, hij niet automatisch een kafir wordt. Als de vers kufr impliceerde, dan zou Abu Ubayd dit niet hebben gezegd op deze manier.

Laten we ook aanvullende uitspraken van de Salaf Saliheen in overweging nemen, zoals die van Ibn Abi Hatim en Imam al-Tabari.

قَوْلُهُ تَعَالَى: أَفَحُكْمَ الْجَاهِلِيَّةِ يَبْغُونَ
٦٥٠٢ - حَدَّثَنَا أَبِي ثنا أَبُو سَلَمَةَ ثنا حَمَّادٌ عَنْ هِشَامِ بْنِ عُرْوَةَ عَنْ أَبِيهِ قَالَ: كانت تُسَمَّى الْجَاهِلِيَّة الْعَالِمِيَّةَ حَتَّى جَاءَتِ امْرَأَةٌ قَالَتْ: يَا رَسُولَ اللَّهِ، كَانَ فِي الْجَاهِلِيَّةِ كَذَا وَكَذَا فَأَنْزَلَ اللَّهُ ذِكْرَ الْجَاهِلِيَّةِ.
[تفسير ابن أبي حاتم - سورة المائدة الآية ٥٠]

Ibn Abi Hatim vermeldde: Mijn vader vertelde ons, Abu Salamah vertelde ons, Hammad vertelde van Hisham ibn ʿUrwah van zijn vader, die zei: De Jāhiliyyah (pre-islamitische tijd) werd vroeger al-ʿĀlimiyyah (tijdperk van kennis/civilisatie) genoemd, totdat een vrouw kwam en zei: “O Boodschapper van Allah, in de Jāhiliyyah was het zo en zo…” Dus Allah openbaarde de vermelding van al-Jāhiliyyah (het tijdperk van onwetendheid). [Tafsir Ibn Abi Hatim - Surah al-Ma'idah vers 50]

٦٥٠٤ - حَدَّثَنَا أَبِي ثنا هِلالُ بْنُ الْفَيَّاضِ بْنُ أَبُو عُبَيْدَةَ النَّاجِيُّ قَالَ: سَمِعْتُ الْحَسَنَ يَقُولُ: مَنْ حَكَمَ بِغَيْرِ حُكْمِ اللَّهِ فَحُكْم الْجَاهِلِيَّةِ.
[تفسير ابن أبي حاتم - سورة المائدة الآية ٥٠]

Ibn Abi Hatim vermeldde: Mijn vader vertelde ons, Hilāl ibn al-Fayyāḍ ibn Abū ʿUbaydah al-Nājī zei: Ik hoorde al-Ḥasan zeggen: “Wie oordeelt/regeert met iets anders dan het oordeel van Allah, dan is dat het oordeel van Jāhiliyyah.” [Tafsir Ibn Abi Hatim - Surah al-Ma'idah vers 50]

٦٥٠٥ - أَخْبَرَنَا يُونُسُ بْنُ عَبْدِ الأَعْلَى ثنا سُفْيَانُ بْنُ عُيَيْنَةَ عَنِ ابْنِ أَبِي نَجِيحٍ قَالَ: كَانَ طَاوُسٌ إِذَا سَأَلَهُ رَجُلٌ أُفَصِلُ بَيْنَ وَلَدَيْنِ فِي النَّحْلِ قَرَأَ أَفَحُكْمَ الْجَاهِلِيَّةِ يَبْغُونَ وَمَنْ أَحْسَنُ مِنَ اللهِ حُكْمًا لِّقَوْمٍ يُوقِنُونَ
[تفسير ابن أبي حاتم - سورة المائدة الآية ٥٠]

Ibn Abi Hatim vermeldde: Yūnus ibn ʿAbd al-Aʿlā vertelde ons, Sufyān ibn ʿUyaynah vertelde van Ibn Abī Najīḥ, die zei: Wanneer een man Ṭāwūs vroeg: “Moet ik onderscheid maken tussen twee van mijn kinderen bij het geven van erfenis?” reciteerde hij: “Zoeken zij dan het oordeel van Jahiliyyah? En wie is beter in oordeel dan Allah voor een volk dat zeker is?” [Tafsir Ibn Abi Hatim - Surah al-Ma'idah vers 50]

Zou iemand takfīr uitspreken over een vader die onderscheid maakt tussen zijn zonen bij het geven van erfenis? Tawus sprak zeker geen takfīr uit over de man die vroeg, hoewel hij het oordeel van Jahiliyyah zocht.

Deze interpretatie laat zien dat de vers niet bedoeld is om takfīr uit te spreken. Het dient eerder als een herinnering van Allah dat we altijd Zijn wetgeving moeten zoeken.

Bovendien werd deze vers geopenbaard met betrekking tot de Joden die het oordeel van de Profeet zochten (die hen oordeelde volgens hun Tawrah) maar er niet tevreden mee waren. Imam al-Tabari legt dit verder uit.

ثم قال تعالى ذكره= موبِّخا لهؤلاء الذين أبوا قَبُول حكم رسول الله صلى الله عليه وسلم عليهم ولهم من اليهود، ومستجهلا فعلَهم ذلك منهم=: ومَنْ هذا الذي هو أحسن حكمًا، أيها اليهود، من الله تعالى ذكره عند من كان يوقن بوحدانية الله، ويقرُّ بربوبيته؟ يقول تعالى ذكره: أيّ حكم أحسن من حكم الله، إن كنتم موقنين أن لكم ربًّا، وكنتم أهل توحيدٍ وإقرار به؟
[تفسير الطبري - سورة المائدة الآية ٤٤]

Imam al-Tabari zei: "Vervolgens berispt Allah – Verheven is Hij – degenen die weigerden het oordeel van de Boodschapper van Allah ﷺ te aanvaarden, en Hij hekelt dit gedrag als iets vreemds van hun kant: “En wie is een betere rechter dan Allah?” — O Joden — voor hen die zekerheid hebben over Allah en Zijn Heerschappij erkennen. Hij zegt als het ware: “Welk oordeel is beter dan het oordeel van Allah, als jullie er zeker van zijn dat jullie een Heer hebben en mensen van monotheïsme zijn die Hem erkennen?”" [Tafsir al-Tabari - Surah al-Ma'idah vers 50]

Allah benadrukt hun vreemde gedrag: ze beweren Zijn Heerschappij te erkennen, maar zijn niet tevreden met het oordeel dat in hun Tawrah is geopenbaard en zoeken in plaats daarvan andere oordelen volgens hun grillen en verlangens—niet altijd uit ontkenning/verwerping.

Twee Joodse mannen kwamen naar de Profeet om zijn oordeel te zoeken over een zaak, en hen werd verteld het oordeel te verwerpen als hij volgens de Tawrah oordeelde.

Als een moslim zich op een vergelijkbare manier zou gedragen, impliceert Allah niet dat zo’n moslim Zijn Eenheid heeft afgewezen, noch vormt de handeling op zichzelf grote kufr, aangezien Allah erkende dat die Joden Zijn Eenheid aanvaardden.

Met andere woorden, een moslim wordt niet automatisch ongelovig alleen omdat hij een oordeel zoekt gebaseerd op persoonlijke grillen of verlangens.

De Salaf Saliheen hebben dit verduidelijkt: geen van hen gebruikte ooit deze vers als basis om takfīr uit te spreken over iemand die een niet-islamitisch oordeel zocht, of dat nou wetgeven is met andere wetten dan Shariah of een niet-islamitische rechtbank benaderen voor een oordeel.

9. "Ibn Abbas bedoelde Kufr duna Kufr in een specifiek incident met de Khawarij"

Het incident waar sommige mensen naar verwijzen is nooit duidelijk gespecificeerd, noch is het terug te vinden in authentieke overleveringen van Ibn Abbas’ debatten met de Khawarij.

Ibn Abbas beschouwde Ali’s actie van het aanstellen van een bemiddelaar niet als een daad van kleine kufr. In feite verdedigden hij Ali’s beslissing tijdens zijn debat met de Khawarij, en legde uit dat Ali in werkelijkheid oordeelde volgens Allah's oordeel in die zaak. Daarom had Ibn Abbas niet kufr duna kufr kunnen zeggen met betrekking tot dat incident.

Evenzo gebruikte Ibn Abbas de term kufr duna kufr niet in verband met het achterhouden van een oordeel, omdat Ali nooit het oordeel achterhield. Dus heeft de uitspraak niets te maken met de Khawarij of Ali’s handelingen, radiyAllahu 'anhu.

Waarom zei Ibn Abbas dan kufr duna kufr? Hij zei het als een tafsir (uitleg) van de vers dat verwijst naar wanneer een moslim oordeelt of regeert volgens iets anders dan wat Allah heeft geopenbaard. Zo iemand begaat kleine kufr.

Degenen die van mening zijn dat oordelen volgens iets anders dan de Sharia grote kufr inhoudt, beweren ook dat de interpretatie van Ibn Abbas betreffende kufr duna kufr niet aanvaard kan worden, omdat zij geloven dat het in tegenspraak is met de bewoording van de vers.

Zij stellen: “Allah zei: ‘Zij zijn ongelovigen,’ maar Ibn Abbas zei: ‘Nee, zij zijn geen ongelovigen.’” Dit is echter een misverstand.

Ibn Abbas legde kufr duna kufr uit met betrekking tot moslims die oordelen of regeren volgens iets anders dan wat Allah heeft geopenbaard, terwijl ze geen enkel deel van Allah's wetten ontkennen of afwijzen.

Ibn Abbas begreep dat de term kafirun in volledige betekenis alleen geldt voor degenen die enig deel van Allah's wetgeving ontkennen of afwijzen — zoals sommige Joodse rabbijnen die de straffen van Allah verwierpen.

Bewijs van Ibn Abbas’ interpretatie van de vers als kleine kufr is te vinden in meerdere bronnen, waaronder de Tafsir van al-Tabari, waar het duidelijk als zodanig wordt gepresenteerd.

وقد اختلف أهل التأويل في تأويل " الكفر " في هذا الموضع.
فقال بعضهم بنحو ما قلنا في ذلك، من أنه عنى به اليهود الذين حَرَّفوا كتاب الله وبدَّلوا حكمه.
وقال بعضهم: عنى بـ" الكافرين "، أهل الإسلام، وب " الظالمين " اليهود، وب " الفاسقين " النصارى.
وقال آخرون: بل عنى بذلك: كفرٌ دون كفر، وظلمٍ دون ظلم، وفسقٌ دون فسق. ذكر من قال ذلك:
12053 - حدثنا هناد قال، حدثنا وكيع= وحدثنا ابن وكيع قال، حدثنا أبي= عن سفيان، عن معمر بن راشد، عن ابن طاوس، عن أبيه، عن ابن عباس: " ومن لم يحكم بما أنـزل الله فأولئك هم الكافرون " ، قال: هي به كفر، وليس كفرًا بالله وملائكته وكتبه ورسله. (82)
وقال آخرون: بل نـزلت هذه الآيات في أهل الكتاب، وهى مرادٌ بها جميعُ الناس، مسلموهم وكفارهم.
وقال آخرون: معنى ذلك: ومن لم يحكم بما أنـزل الله جاحدًا به. فأما " الظلم " و " الفسق "، فهو للمقرِّ به.
ذكر من قال ذلك: 12063 - حدثني المثنى قال، حدثنا عبد الله بن صالح قال، حدثني معاوية بن صالح، عن علي بن أبي طلحة، عن ابن عباس قوله: " ومن لم يحكم بما أنـزل الله فأولئك هم الكافرون "، قال: من جحد ما أنـزل الله فقد كفر. ومن أقرّ به ولم يحكم، فهو ظالم فاسقٌ.
[تفسير الطبري - سورة المائدة الآية ٤٤]

Imam al-Tabari zei: "De geleerden van de interpretatie waren het niet eens over de betekenis van “kufr” in deze context. Sommigen van hen zeiden, in lijn met wat wij eerder hebben genoemd, dat het verwijst naar de Joden die het Boek van Allah vervormden en Zijn wetten veranderden. Anderen zeiden: de term “ongelovigen” verwijst naar de moslims, “de onrechtvaardigen” verwijst naar de Joden, en “de opstandigen” verwijst naar de christenen. Anderen zeiden: het betekent Kufr duna Kufr, Dhulm duna Dhulm, Fusuq duna Fusuq. Onder degenen die dit zeiden: Hanad vertelde ons, hij zei: Waki‘ vertelde ons; en Ibn Waki‘ vertelde ons; hij zei: mijn vader vertelde ons; van Sufyan, van Ma‘mar ibn Rashid, van Ibn Tawus, van zijn vader, van Ibn ‘Abbas: “En wie niet oordeelt/regeert volgens wat Allah heeft geopenbaard, dat zijn de ongelovigen.” Hij zei: het is een kufr, maar niet zoals de kufr in Allah, Zijn engelen, Zijn Boeken of Zijn Boodschappers. Anderen zeiden: deze verzen werden geopenbaard over de Mensen van het Boek, maar ze zijn bedoeld voor alle mensen, zowel moslims als niet-moslims (bedoeld wordt: aanvankelijk werden de Joden aangesproken, maar Allah wilde ook dat deze verzen op de moslims van toepassing zouden zijn). Anderen zeiden: de betekenis is: wie niet oordeelt/regeert volgens wat Allah heeft geopenbaard, als hij het ontkent, dan is hij een kafir. Wat betreft “Dhulm” en “Fisq”, deze gelden voor degenen die het erkennen (Zijn wetten). Onder degenen die dit zeiden: Al-Muthanna vertelde mij; hij zei: ‘Abdullah ibn Salih vertelde ons; hij zei: Mu‘awiyah ibn Salih vertelde mij, van ‘Ali ibn Abi Talhah, van Ibn ‘Abbas betreffende de vers: “En wie niet oordeelt volgens wat Allah heeft geopenbaard, dat zijn de ongelovigen”—hij zei: wie ontkent/verwerpt wat Allah heeft geopenbaard heeft kufr gepleegd. En wie het erkent maar er niet naar oordeelt/regeert, is een dhalim en een fasiq." [Tafsir al-Tabari - Surah al-Ma'idah vers 44]

Ibn Abbas legt uit dat de verzen in Surah al-Ma'idah aanvankelijk geopenbaard werden met betrekking tot Ahl al-Kitab, maar dat hun toepassing zich uitbreidt naar de moslims.

أَخْبَرَنِي جعفر بْن الْحَسَن؛ قال: حَدَّثَنَا وهب بْن بقية؛ قال: حَدَّثَنَا خالد، عَن عطاء بْن السائب، عَن سعيد بْن جبير، عَن ابْن عَبَّاس؛ قال: نعم القوم أنتم؛ إن كان ما كان من حلو فهو لكم، وما كان من مر هو لأهل الكتاب؛ كأنه يرى أن ذلك في المسلمين؛ الآيات الثلاث: {الْكَافِرُونَ [المائدة: ٤٤} و: {الظَّالِمُونَ [المائدة: ٤٥} و: {الْفَاسِقُونَ [المائدة: ٤٧} .
[أخبار القضاة - الجزء ١ - صفحة ٤١]

Waki' al-Qadi vermeldde: Jaʿfar ibn al-Ḥasan vertelde mij: Hij zei: Wahb ibn Buqaynah vertelde ons, van Khālid, van ʿAṭāʾ ibn al-Sā’ib, van Saʿīd ibn Jubayr, van Ibn ʿAbbās, die zei: “Inderdaad, ook van toepassing op jullie! Wat zoet is, is voor jullie, en wat bitter is, is voor de Mensen van het Boek (bedoeld: jullie zullen hen volgen in hun bitterheid).” Het lijkt erop dat hij hier verwees naar de moslims, in verband met de drie verzen: {zij zijn de al-Kafirun}, {al-Dhālimūn}, {al-Fāsiqūn}. [Akhbaar al-Qudaa - Deel 1 - Pagina 41]

Kufr duna Kufr is niet toepasselijk op degene die de wetten van Allah ontkent/verwerpt. Als een moslim de wetten van Allah erkent maar oordeelt/regeert met iets anders, wordt hij beschouwd als een dhalim en een fasiq.

Ibn Abbas legde uit: "Wie (van de moslims) oordeelt/regeert met iets anders dan wat Allah heeft geopenbaard, pleegt Kufr duna Kufr, Dhulm duna Dhulm, Fusuq duna Fusuq. En wie dit doet uit ontkenning van de wetten van Allah, is een kafir."

Al-Sha'bi legde uit: "O moslims, die niet oordelen of rechtspreken naar wat Allah heeft geopenbaard terwijl jullie het ontkennen, jullie zijn kafirun. O Joden, die niet oordelen of rechtspreken naar wat Allah heeft geopenbaard, jullie zijn dhalimun. O christenen, die niet oordelen of rechtspreken naar wat Allah heeft geopenbaard terwijl jullie het ontkennen, jullie zijn fasiqun."

Abu Mijliz legde uit: "Degenen onder jullie, o Ahl al-Kitab, wanneer jullie oordelen/regeren met iets anders dan wat Allah heeft geopenbaard terwijl jullie een deel van Zijn openbaring ontkennen of verwerpen, jullie zijn kafirun, dhalimun, fasiqun."

10. "Maar de Salaf Saliheen zeiden 'Dhaak al-Kufr', wat duidt op grote kufr"

De Salaf Saliheen hebben inderdaad gesteld dat het plegen van onrecht in oordeel, of wanneer een rechter steekpenningen accepteert bij het oordelen, als al-Kufr wordt beschouwd, en ze zeiden expliciet "ذاك الكفر".

Ibn Mas'oud heeft dit overgeleverd, wat betekent dat iedereen die steekpenningen accepteert bij het oordelen of onrecht pleegt bij het oordelen, kufr heeft gepleegd.

أَخْبَرَنَا حميد بْن الربيع؛ قال: حَدَّثَنَا يحيى بْن آدم، عَن عمار الدهني، عَن سالم، عَن مسروق، أنه سأل ابن مسعود عَن الجور في الحكم؛ قال: ذاك الكفر؛ ثم تلا: {وَمَن لَّمْ يَحْكُم بِمَا أَنزَلَ اللهُ فَأُوْلَئِكَ هُمُ الْكَافِرُونَ [المائدة: ٤٤} .
[أخبار القضاة - الجزء ١ - صفحة ٤٠]

Waki' al-Qadi vermeldde: Ḥumayd ibn al-Rabīʿ vertelde ons; hij zei: Yaḥyā ibn Ādam vertelde ons, van ʿAmmār al-Duhnī, van Sālim, van Masrūq, dat hij Ibn Masʿūd vroeg over onrecht bij het oordelen. Hij zei: “Dat is al-Kufr.” Daarna reciteerde hij: {En wie niet oordeelt volgens wat Allah heeft geopenbaard – dat zijn de ongelovigen} [al-Mā’idah: 44]. [Akhbaar al-Qudaa - Deel 1 - Pagina 40]

حَدَّثَنَا حميد بْن الربيع؛ قال: حَدَّثَنِي يحيى بْن آدم، عَن شعبة، عَن عمار الدهني، عَن سالم، عَن مسروق، أنه سأل ابن مسعود عَن السحت؛ قال: الرجل يهدي إِلَى الرجل إِذَا قضى له حاجة؛ وسأله عَن الجور في الحكم؛ قال: ذاك الكفر.
[أخبار القضاة - الجزء ١ - صفحة ٥١]

Waki' al-Qadi vermeldde: Ḥumayd ibn al-Rabīʿ vertelde ons: Hij zei: Yaḥyā ibn Ādam vertelde ons, van Shuʿbah, van ʿAmmār al-Duhnī, van Sālim, van Masrūq, dat hij Ibn Masʿūd vroeg over illegale inkomst (suḥt). Hij zei: “Het is wanneer een man een gift geeft aan een ander wanneer hij in zijn voordeel oordeelt.” Hij vroeg ook over onrecht in oordeel. Hij zei: “Dat is al-Kufr.” [Akhbaar al-Qudaa - Deel 1 - Pagina 51]

Bedoelde Ibn Mas'oud dat zo’n rechter een kafir wordt voor het aannemen van steekpenningen, of dat de rechter slechts kleine kufr heeft gepleegd?

Wij zeggen dat Ibn Mas'oud kleine kufr bedoelde, niet grote kufr. De bewoording "ذاك الكفر" duidt niet automatisch op grote kufr. Het bewijs hiervoor is dat "الكفر" ook werd gebruikt bij verwijzing naar anale seksuele gemeenschap, wat de geleerden als kleine kufr begrepen.

(20953) - أخبرنا عبد الرزاق قال: أخبرنا معمر عن ابن طاوس عن أبيه قال: سئل ابن عباس عن الذي يأتي امرأته في دبرها، فقال: هذا يسائلني (5) عن الكفر.
[المصنف - عبد الرزاق الصنعاني - ج ١١ - الصفحة ٤٤٢]

Abdurrazzaq al-San'ani vermeldde: Maʿmar vertelde ons, van Ibn Ṭāwūs, van zijn vader, die zei: Ibn ʿAbbās werd gevraagd over een man die zijn vrouw benadert via haar anus. Hij antwoordde: “Deze vraagt mij over al-Kufr.” [Musannaf Abdurrazzaq - Deel 11 - Pagina 442]

باب ذكر الذنوب التي تصير بصاحبها إلى كفر غير خارج به عن الملة
1015 - حدثنا إسحاق الكاذي ، قال : حدثنا عبد الله بن أحمد ، قال : حدثني أبي ، وحدثنا الصفار ، قال : حدثنا الرمادي ، قال : حدثنا عبد الرزاق ، قال : أخبرنا معمر ، عن ابن طاوس ، عن أبيه ، قال : سئل ابن عباس ، عن الذي يأتي امرأته في دبرها ، فقال : هذا يسألني عن الكفر .
[الإبانة الكبرى - ابن بطة - الجزء ٢ - الصفحة ٧٣٨]

Ibn Battah vermeldde: Hoofdstuk: Vermelding van zonden die een persoon naar kufr leiden, zonder hem uit de religie van de Islam te verwijderen. ... Isḥāq al-Kādhī vertelde ons, hij zei: ʿAbd Allāh ibn Aḥmad vertelde ons, hij zei: mijn vader vertelde mij, en al-Ṣaffār vertelde ons, hij zei: al-Ramādī vertelde ons, hij zei: ʿAbd al-Razzāq vertelde ons, hij zei: Muʿammar vertelde ons, van Ibn Ṭāwus, van zijn vader, die zei: Ibn ʿAbbās werd gevraagd over een man die zijn vrouw benadert via haar anus. Hij zei: “Deze vraagt mij over al-Kufr.” [Al-Ibanatul Kubrah - Ibn Battah - Deel 2 - Pagina 738]

Geslachtsgemeenschap via de anus wordt beschouwd als een handeling die kenmerkend is voor ongelovigen. Daarom wordt ook gezegd dat deze handeling eigenlijk door niemand anders wordt gepleegd behalve de ongelovigen.

باب ذكر الذنوب التي تصير بصاحبها إلى كفر غير خارج به عن الملة
1016 - حدثنا إسحاق الكاذي ، قال : حدثنا عبد الله بن أحمد ، قال : [ ص: 739 ] حدثني أبي ، قال : حدثنا يحيى بن سعيد ، عن قتادة ، عن عقبة بن وساج ، عن أبي الدرداء ، قال : لا يفعل ذلك إلا الكافر .
[الإبانة الكبرى - ابن بطة - الجزء ٢ - الصفحة ٧٣٩]

Ibn Battah vermeldde: Hoofdstuk: Vermelding van zonden die een persoon naar kufr leiden, zonder hem uit de religie van de Islam te verwijderen. ... Isḥāq al-Kādhī vertelde ons, hij zei: ʿAbd Allāh ibn Aḥmad vertelde ons, hij zei: [p. 739] mijn vader vertelde mij, hij zei: Yaḥyā ibn Saʿīd vertelde ons, van Qatādah, van ʿUqbah ibn Wasāj, van Abū al-Dardā, die zei: “Niemand doet dat behalve een ongelovige.” [Al-Ibanatul Kubrah - Ibn Battah - Deel 2 - Pagina 739]

Daarom duidt de frase 'ذاك الكفر' niet automatisch op grote kufr. Bovendien heeft Ibn Battah de overlevering van Ibn Mas'oud opgenomen onder het hoofdstuk getiteld 'zonden die iemand niet uit de religie verwijderen'.

باب ذكر الذنوب التي تصير بصاحبها إلى كفر غير خارج به عن الملة
1013 - حدثنا إسحاق الكاذي ، قال : حدثنا عبد الله ، قال : حدثني أبي ، قال : حدثنا محمد بن جعفر ، قال : حدثنا شعبة ، عن منصور ، عن سالم بن أبي الجعد ، عن مسروق ، عن عبد الله ، قال : الجور في الحكم كفر والسحت الرشى ، قال : فسألت إبراهيم ، فقلت : أفي قول عبد الله السحت رشى ؟ قال : نعم .
[الإبانة الكبرى - ابن بطة - الجزء ٢ - الصفحة ٧٣٧]

Ibn Battah vermeldde: Hoofdstuk: Vermelding van zonden die een persoon naar kufr leiden, zonder hem uit de religie van de Islam te verwijderen. ... Isḥāq al-Kādhī vertelde ons, hij zei: ʿAbd Allāh vertelde ons, hij zei: mijn vader vertelde mij, hij zei: Muḥammad ibn Jaʿfar vertelde ons, hij zei: Shuʿbah vertelde ons, van Manṣūr, van Sālim ibn Abī al-Jaʿd, van Masrūq, van ʿAbd Allāh, die zei: “Onrecht in oordeel is kufr, en illegale inkomsten (al-suḥt) zijn steekpenningen (al-rishwā).” Ik vroeg Ibrāhīm: “Bedoelt ʿAbd Allāh dat illegale inkomsten (al-suḥt) steekpenningen zijn?” Hij zei: “Ja.” [Al-Ibanatul Kubrah - Ibn Battah - Deel 2 - Pagina 737]

Daarom is het onjuist om te beweren dat Ibn Mas'oud takfīr uitsprak over degenen die steekpenningen accepteren bij het oordelen.

Een ander punt dat vaak wordt aangehaald, is dat Ibn Abbas zei: "dat is genoeg kufr":

حَدَّثَنَا الْحَسَن بْن أبي الربيع الجرجاني؛ قال: أَخْبَرَنَا عَبْد الرزاق، عَن مَعْمَر، عَن ابن طاوس، عَن أبيه؛ قال: سئل ابْن عَبَّاس عَن قوله: {وَمَن لَّمْ يَحْكُم بِمَا أَنزَلَ اللهُ فَأُوْلَئِكَ هُمُ الْكَافِرُونَ [المائدة:٤٤} قال: كفى به كفره.
[أخبار القضاة - الجزء ١ - صفحة ٤١]

Waki' al-Qadi vermeldde: Al-Ḥasan ibn Abī al-Rabīʿ al-Jurjānī vertelde ons: Hij zei: ʿAbd al-Razzāq vertelde ons, van Maʿmar, van Ibn Ṭāwūs, van zijn vader, die zei: Ibn ʿAbbās werd gevraagd over Allah’s uitspraak: {En wie niet oordeelt volgens wat Allah heeft geopenbaard – dat zijn de ongelovigen} [al-Mā’idah: 44]. Hij zei: “Dit is genoeg om het niveau van kufr te bereiken.” [Akhbaar al-Qudaa - Deel 1 - Pagina 41]

Dit betekent dat zo’n persoon het niveau van kufr heeft bereikt door niet te oordelen volgens wat Allah heeft geopenbaard. Is dit kleine of grote kufr? Ibn Abbas stelt dat dit kleine kufr betreft, niet groot, zoals is erkend door Imam Ahmad en de andere geleerden van de Salaf Saliheen.

قال الخلال: أخبرني موسى بن سهل، قال: حدثنا محمد بن أحمد الأسدي، حدثنا إبراهيم بن يعقوب، عن إسماعيل بن سعيد قال: سألت أحمد عن المُصرِّ على الكبائر بجهده، إلا أنه لم يترك الصلاة والزكاة ¬ والصوم والحج والجمعة، هل يكون مصرًّا أمن كانت هذِه حاله؟ قال: هو مصرُّ في مثل قوله -صلى اللَّه عليه وسلم-: "لا يَزْنِي الزّانِي حِينَ يَزْنِي وَهُوَ مُؤمِنٌ"، من يخرج من الإيمان ويقع في الإسلام، ومن نحو قوله: "وَلا يَشْرَبُ الخَمْرَ حِينَ يَشْرَبُها وَهُوَ مُؤْمِنٌ، وَلا يَسْرِقُ حين يسرق وَهُوَ مُؤْمِنٌ، وَلا يَنْتَهِبُ نُهْبَةً. . " (¬1)، ومن نحو قول ابن عباس {وَمَنْ لَمْ يَحْكُمْ بِمَا أَنْزَلَ اللَّهُ فَأُولَئِكَ هُمُ الْكَافِرُونَ} (¬2)، فقلت له: فما هذا الكفر؟ قال: كفر لا ينقل من الملة، مثل بعضه فوق [بعض]، فكذلك الكفر، حتى يجيء من ذلك أمر لا يختلف الناس فيه. فقلت له: أرأيت إن كان خائفًا من إصراره، ينوي التوبة، ويسأل ذلك، ولا يدع ركوبها؟ قال: الذي يخاف أحسن حالًا. "أحكام النساء" للخلال (91)

Imam Ahmad zei: "Wat betreft degene die veelvuldige grote zonden pleegt en daarin volhardt: Zo iemand wordt in de Hadith beschreven als iemand die geen gelovige is terwijl hij alcohol gebruikt of steelt. Deze Hadith wordt begrepen als kleine kufr, zoals Ibn Abbas zei over {wie niet oordeelt/regeert volgens wat Allah heeft geopenbaard}." [Ahkam an-Nisaa pagina 57 van Abu Bakr al-Khallal, Masail Al-Shaalanji pagina’s 78-79]

Men moet dus de uitspraak van Ibn Abbas begrijpen als verwijzend naar kleine kufr, niet grote kufr.

En degene die volhardt in het plegen van grote zondes als zina, stelen, alcohol consumptie, pleegt kufr duna kufr.

Over steekpenningen bij oordelen

أَخْبَرَنَا مُحَمَّد بْن إسماعيل؛ قال: حَدَّثَنَا وكيع، قَالَ: حَدَّثَنَا حريث ابن إبراهيم، عَن الشعبي، عَن مسروق؛ قال: قلنا لعَبْد اللهِ: ما كنا نرى السحت إِلَّا الرشوة في الحكم؛ قال: ذاك الكفر.
[أخبار القضاة - الجزء ١ - صفحة ٥١]

Waki' al-Qadi vermeldde: Muḥammad ibn Ismāʿīl vertelde ons: Hij zei: Wakīʿ vertelde ons, die zei: Ḥarīth ibn Ibrāhīm vertelde ons, van al-Shaʿbī, van Masrūq, die zei: “Wij zeiden tegen ʿAbd Allāh (ibn Mas'oud): Wij beschouwden illegale inkomst (suḥt) alleen als steekpenning bij oordelen. Hij zei: ‘Dat (steekpenning bij oordeel) is al-Kufr.’” [Akhbaar al-Qudaa - Deel 1 - Pagina 51]

أَخْبَرَنَا حميد بْن الربيع؛ قال: حَدَّثَنَا يحيى بْن آدم، عَن فطر بْن خليفة عَن سالم بْن أبي الجعد، عَن مسروق؛ قال: قَالَ: رجل لابن مسعود: يا أبا عَبْد الرحمن ما السحت ? قال: الرشا؛ قال: في الحكم ? قال: ذاك الكفر.
[أخبار القضاة - الجزء ١ - صفحة ٥٢]

Waki' al-Qadi vermeldde: Ḥumayd ibn al-Rabīʿ vertelde ons: Hij zei: Yaḥyā ibn Ādam vertelde ons, van Fiṭr ibn Khalīfah, van Sālim ibn Abī al-Jaʿd, van Masrūq, die zei: Een man vroeg Ibn Masʿūd: “O Abū ʿAbd al-Raḥmān, wat is suḥt?” Hij zei: “Steekpenning.” De man vroeg: “Bij oordelen?” Hij zei: “Dat is al-Kufr.” [Akhbaar al-Qudaa - Deel 1 - Pagina 52]

أَخْبَرَنَا أَحْمَد بْن منصور الرمادي؛ قال: حَدَّثَنَا أَبُو داود الطيالسي؛ قال: حَدَّثَنَا حماد بْن يحيى، عَن أبي إسحاق، عَن أبي الأحوص، عَنْ عَبْدِ اللهِ: الهدية على الحكم الكفر، وهي فيما بينكم سحت.
[أخبار القضاة - الجزء ١ - صفحة ٥٢]

Waki' al-Qadi vermeldde: Aḥmad ibn Manṣūr al-Ramādī vertelde ons: Hij zei: Abū Dāwūd al-Ṭayyālisī vertelde ons, van Ḥammād ibn Yaḥyā, van Abū Isḥāq, van Abū al-Aḥwāṣ, van ʿAbd Allāh, die zei: “Een gift bij oordelen is al-Kufr, en wat onder jullie voorkomt, is illegale inkomst (suḥt).” [Akhbaar al-Qudaa - Deel 1 - Pagina 52]

وأَخْبَرَنِي حميد؛ قال: وَحَدَّثَنَا عَبْدُ اللهِ بْن موسى؛ قال: أَخْبَرَنَا أَبُو إسرائيل، عَن السدي، عَنْ عَبْدِ خير؛ قال: سئل ابن مسعود عَن السحت؛ قال: الرشا؛ قلنا: في الحكم ? قال: ذاك الكفر.
[أخبار القضاة - الجزء ١ - صفحة ٥٣]

Waki' al-Qadi vermeldde: Ḥumayd vertelde mij: Hij zei: ʿAbd Allāh ibn Mūsā vertelde ons, die zei: Abū Isrāʾīl vertelde ons, van al-Suddī, van ʿAbd Khayr, die zei: “Ibn Masʿūd werd gevraagd over suḥt (illegale inkomst). Hij zei: ‘Steekpenning.’ Wij vroegen: ‘Bij oordelen?’ Hij zei: ‘Dat is al-Kufr.’” [Akhbaar al-Qudaa - Deel 1 - Pagina 53]

أَخْبَرَنِي جعفر بْن مُحَمَّد؛ قال: حَدَّثَنَا قتيبة بْن سعيد؛ قال: حَدَّثَنَا خلف بْن خليفة، عَن منصور بْن زاذان، عَن الحكم، عَن أبي وائل؛ قال: قَالَ مسروق: القاضي إِذَا أكل الهدية أكل السحت، وإذا قبل الرشوة بلغ به الكفر.
[أخبار القضاة - الجزء ١ - صفحة ٥٣]

Waki' al-Qadi vermeldde: Jaʿfar ibn Muḥammad vertelde ons: Hij zei: Qutaybah ibn Saʿīd vertelde ons, van Khalaf ibn Khalīfah, van Manṣūr ibn Zādhān, van al-Ḥakam, van Abū Wāʾil, die zei: Masrūq zei: “Wanneer een rechter een gift ontvangt, heeft hij illegale inkomst (suḥt) geconsumeerd, en als hij een steekpenning aanneemt, begaat hij al-Kufr.” [Akhbaar al-Qudaa - Deel 1 - Pagina 53]

Betekenis: Als een rechter een gift van iemand ontvangt, heeft hij illegale inkomst geconsumeerd. Echter, als hij deze gift laat meespelen in zijn oordeel, begaat hij kufr.

Alle overleveringen over steekpenningen bij oordelen als een daad van kufr moeten worden begrepen als kleine kufr.

باب ذكر الذنوب التي تصير بصاحبها إلى كفر غير خارج به عن الملة
1002 - حدثنا أبو عبد الله أحمد بن علي بن العلاء الجوزجاني ، قال : حدثنا زياد بن أيوب الطوسي ، قال : حدثنا هشيم ، قال : حدثنا عبد الملك بن أبي سليمان ، عن سلمة بن كهيل ، عن علقمة ، ومسروق أنهما سألا ابن مسعود عن الرشوة ، فقال : هي من السحت ، قال : فقالا : أفي الحكم ؟ قال : ذلك الكفر ثم تلا هذه الآية : ومن لم يحكم بما أنزل الله فأولئك هم الكافرون .
[الإبانة الكبرى - ابن بطة - الجزء ٢ - الصفحة ٧٣٣]

Ibn Battah vermeldde: Hoofdstuk: Vermelding van zonden die een persoon naar kufr leiden, zonder hem uit de islam te verwijderen. ... Abū ʿAbd Allāh Aḥmad ibn ʿAlī ibn al-ʿAlāʾ al-Jawzjānī vertelde ons: Ziyād ibn Ayyūb al-Ṭūsī vertelde ons, hij zei: Hushaym vertelde ons, hij zei: ʿAbd al-Malik ibn Abī Sulaymān vertelde ons, van Salamah ibn Kuhayl, van ʿAlqamah en Masrūq, dat zij beiden Ibn Masʿūd vroegen over steekpenningen. Hij zei: “Het is van illegale inkomst (al-suḥt).” Zij vroegen: “Bij oordelen?” Hij antwoordde: “Dat is al-Kufr.” Toen reciteerde hij de vers: “En wie niet oordeelt/regeert volgens wat Allah heeft geopenbaard – dat zijn de ongelovigen.” (Qur’ān 5:44) [Al-Ibanatul Kubrah - Ibn Battah - Deel 2 - Pagina 733]

باب ذكر الذنوب التي تصير بصاحبها إلى كفر غير خارج به عن الملة
1003 - حدثنا أبو شيبة عبد العزيز بن جعفر ، قال : حدثنا محمد بن إسماعيل ، قال : حدثنا وكيع ، قال : حدثنا حريث بن أبي مطر ، عن الشعبي ، عن مسروق ، قال : قلنا لعبد الله : ما كنا نرى السحت إلا الرشوة في الحكم ، قال عبد الله : ذلك الكفر .
[الإبانة الكبرى - ابن بطة - الجزء ٢ - الصفحة ٧٣٤]

Ibn Battah vermeldde: Hoofdstuk: Vermelding van zonden die een persoon naar kufr leiden, zonder hem uit de islam te verwijderen. ... Abū Shaybah ʿAbd al-ʿAzīz ibn Jaʿfar vertelde ons: Muḥammad ibn Ismāʾīl vertelde ons: Wakīʿ vertelde ons: Ḥarīth ibn Abī Maṭar vertelde ons, van al-Shaʿbī, van Masrūq, die zei: Wij zeiden tegen ʿAbd Allāh ibn Masʿūd: “Wij zagen alleen illegale inkomst (al-suḥt) in de vorm van steekpenningen bij oordelen.” Hij zei: “Dat is al-Kufr.” [Al-Ibanatul Kubrah - Ibn Battah - Deel 2 - Pagina 734]

باب ذكر الذنوب التي تصير بصاحبها إلى كفر غير خارج به عن الملة
1004 - حدثنا أبو شيبة عبد العزيز بن جعفر ، قال : حدثنا محمد بن إسماعيل ، قال : حدثنا يزيد بن هارون ، عن محمد بن إسحاق ، عن حكيم ، عن سالم ، عن أبي الجعد ، عن مسروق ، قال : سألنا عبد الله بن مسعود ، عن قول الله عز وجل :
وأكلهم السحت قال : الرشا ، قال : قلت : في الحكم ، قال : ذلك الكفر .
[الإبانة الكبرى - ابن بطة - الجزء ٢ - الصفحة ٧٣٤]

Ibn Battah vermeldde: Hoofdstuk: Vermelding van zonden die een persoon naar kufr leiden, zonder hem uit de islam te verwijderen. ... Abū Shaybah ʿAbd al-ʿAzīz ibn Jaʿfar vertelde ons: Muḥammad ibn Ismāʾīl vertelde ons: Yazīd ibn Hārūn vertelde ons, van Muḥammad ibn Isḥāq, van Ḥakīm, van Sālim, van Abū al-Jaʿd, van Masrūq, die zei: Wij vroegen ʿAbd Allāh ibn Masʿūd over de uitspraak van Allah, de Almachtige: “En zij aten van het illegale (al-suḥt).” Hij zei: “Steekpenning (al-rishwā).” Ik vroeg: “Bij oordelen?” Hij antwoordde: “Dat is al-Kufr.” [Al-Ibanatul Kubrah - Ibn Battah - Deel 2 - Pagina 734]

11. "Maar al-Suddī zei dat het verlaten van het oordeel van Allah grote kufr is"

Dit is eigenlijk een misverstand van de uitspraak van al-Suddī. Op het eerste gezicht zou men kunnen denken dat al-Suddī bedoelt dat zo iemand automatisch een kafir wordt. Dit was echter niet zijn bedoeling.

Kijkt men naar de context waarin al-Suddī deze uitspraak deed, dan wordt duidelijk dat hij bedoelde dat de vers 'fa-ulaika humul kafirun' van toepassing is op degene die opzettelijk en koppig het oordeel van Allah verlaat, niet dat de persoon automatisch een kafir wordt.

Al-Suddī interpreteerde Surah al-Mā'idah vers 44 en verduidelijkte dat 'fa-ulaika humul kafirun' verwijst naar zo'n situatie. Toegepast op de moslims, duidt dit op Kufr duna Kufr, en escalatie naar grote kufr gebeurt alleen als dit gepaard gaat met juhud (ontkenning/verwerping).

Wat is ons bewijs dat al-Suddī alleen de toepassing van de vers bedoelde zonder takfīr te impliceren? Het bewijs ligt in de context, zoals al-Tabari het rapporteert, waarbij hij het plaatst onder de sectie van degenen die de vers toepassen op de moslims.

وقال آخرون: بل نـزلت هذه الآيات في أهل الكتاب، وهى مرادٌ بها جميعُ الناس، مسلموهم وكفارهم.
ذكر من قال ذلك: 12062 - حدثني محمد بن الحسين قال، حدثنا أحمد بن مفضل قال، حدثنا أسباط، عن السدي: " ومن لم يحكم بما أنـزل الله "، يقول: ومن لم يحكم بما أنـزلتُ، فتركه عمدًا وجار وهو يعلم، فهو من الكافرين.
[تفسير الطبري - سورة المائدة الآية ٤٤]

Imam al-Tabari vermeldde: “En anderen zeiden: Deze verzen zijn eerder geopenbaard betreffende Ahl al-Kitab, maar ze zijn bedoeld voor alle mensen – zowel de moslims als de ongelovigen.” Muḥammad ibn al-Ḥusayn vertelde mij: Hij zei: Aḥmad ibn Mufaḍal vertelde ons, die zei: Asbāṭ vertelde ons, van al-Suddī: “{En wie niet oordeelt volgens wat Allah heeft geopenbaard} — En wie niet oordeelt volgens wat Ik heb geopenbaard, en het opzettelijk verlaat terwijl hij onrecht pleegt en het weet, hij behoort tot de ongelovigen.” [Tafsir al-Tabari - Surah al-Mā'idah vers 44]

De uitspraak van al-Suddī moet niet worden begrepen als dat zo iemand automatisch een kafir wordt; hij bedoelde eerder dat de vers ook op moslims van toepassing is.

Een soortgelijke verklaring werd gerapporteerd door Ibn Abbas, zoals overgeleverd door al-Suddī:

أَخْبَرَنِي علي بْن العباس الحضري؛ قال: حَدَّثَنَا مُحَمَّد بْن مروان القطان؛ قال: حَدَّثَنَا إبراهيم بْن الحكم بْن ظهير، عَن أبيه، عَن السدي؛ قال: قَالَ: ابْن عَبَّاس: من جار في الحكم وهو يعلم، ومن حكم بغير علمه، ومن أخذ الرشوة في الحكم، فهو من الكافرين. وهَذَا في أهل التوحيد.
[أخبار القضاة - الجزء ١ - صفحة ٤١]

Waki' al-Qadi vermeldde: ʿAlī ibn al-ʿAbbās al-Ḥaḍrī vertelde mij: Hij zei: Muḥammad ibn Marwān al-Qaṭṭān vertelde ons, van Ibrāhīm ibn al-Ḥakam ibn Ẓuhayr, van zijn vader, van al-Suddī, die zei: Ibn ʿAbbās zei: “Wie onrechtvaardig oordeelt terwijl hij het weet (de waarheid), wie oordeelt zonder kennis, en wie een steekpenning aanneemt bij oordelen – hij behoort tot de ongelovigen. Dit (de vers) is (toepasselijk) betreffende Ahl al-Tawḥeed.” [Akhbaar al-Qudaa - Deel 1 - Pagina 41]

Als we deze uitspraak onderzoeken, staat er ook "hij behoort tot de ongelovigen." Echter, letterlijk genomen levert dit een probleem op, omdat de uitspraak van Ibn Abbas iedereen omvat die een steekpenning aanneemt bij oordelen, en de Salaf Saliheen begrepen dit als kleine kufr, niet als grote kufr.

Dus als het aannemen van steekpenningen bij oordelen kleine kufr is, hoe moeten we dan de uitspraken van al-Suddī en Ibn Abbas begrijpen dat zo'n persoon tot de ongelovigen behoort?

De verklaring is dat Waki' deze overlevering vermeldde om te verduidelijken dat de vers ook op de moslims van toepassing is.

Waki' al-Qadi ondersteunt dit begrip verder door overleveringen van al-Shaʿbī aan te halen, waaruit blijkt dat de vers inderdaad op moslims kan worden toegepast. Met andere woorden, Allah richt zich in deze vers tot de moslims en zegt dat als een van hen zoals de Joden zou zijn in het ontkennen van Allah's wetten, zo iemand als een kafir wordt beschouwd.

حَدَّثَنَا أَحْمَد بْن عَبْد الجبار أَبُو عُمَر الدارمي؛ قال: حَدَّثَنَا مُحَمَّد بْن فضيل، عَن ابن شُبْرُمَةَ، عَن الشعبي؛ قال: آيتان في أهل الكتاب، وآية فينا: {وَمَن لَّمْ يَحْكُم بِمَا أَنزَلَ اللهُ فَأُوْلَئِكَ هُمُ الْكَافِرُونَ [المائدة: ٤٤} فينا، والآيتان بعدها في أهل الكتاب.
[أخبار القضاة - الجزء ١ - صفحة ٤١-٤٢]

Waki' al-Qadi vermeldde: Aḥmad ibn ʿAbd al-Jabbār Abū ʿUmar al-Dārimī vertelde ons: Hij zei: Muḥammad ibn Faḍīl vertelde ons, van Ibn Shubrumah, van al-Shaʿbī, die zei: “Twee verzen zijn betreffende de Ahl al-Kitab, en één vers is betreffende ons: {En wie niet oordeelt volgens wat Allah heeft geopenbaard – dan zijn zij de ongelovigen} [al-Mā’idah: 44] is betreffende ons, en de twee verzen erna zijn betreffende de Ahl al-Kitab.” [Akhbaar al-Qudaa - Deel 1 - Pagina 41-42]

Al-Sha'bi zegt hiermee dat de vers toepasselijk is voor de moslim die niet regeert/oordeelt met wat Allah heeft geopenbaard. Allah spreekt over zo'n persoon in de vers 'fa-ulaika humul kafirun'.

Op eerste gezicht is deze vers dus toepasselijk voor elke moslim die niet oordeelt/regeert met wat Allah heeft geopenbaard.

Maar vervolgens is het belangrijk om te kijken naar de uitspraken van de Salaf Saliheen of er excepties zijn en wie de daadwerkelijke kuffar zijn in deze vers, is het alleen als je anders oordeelt/regeert, of is het alleen wanneer met andere wetten regeert/oordeelt terwijl je Allah's wetten ontkent/verwerpt?

Dus al-Suddi en Al-Sha'bi sturen de moslim naar de vers gezien hij niet oordeelt met wat Allah heeft geopenbaard, en de vers gaat daarover. Het betekent alleen niet dat elke moslim een kafir wordt, de vers betekent alleen 'kafirun' wanneer de persoon Allah's openbaring ontkent/verwerpt.

أَخْبَرَنَا حميد بْن الربيع؛ قال: حَدَّثَنَا ابن يمان، عَن سُفْيَان، عَن جابر، عَن الشعبي؛ قال: الأولى لأهل الإسلام، والثانية لليهود، والثالثة للنصارى.
[أخبار القضاة - الجزء ١ - صفحة ٤٢]

Waki' al-Qadi vermeldde: Ḥumayd ibn al-Rabīʿ vertelde ons: Hij zei: Ibn Yamān vertelde ons, van Sufyān, van Jābir, van al-Shaʿbī, die zei: “Het eerste (vers) is voor de mensen van Islām, het tweede voor de Joden, en het derde voor de Christenen.” [Akhbaar al-Qudaa - Deel 1 - Pagina 42]

Waki' al-Qadi legt uit dat de vers Kufr duna Kufr inhoudt

Direct na deze overlevering van Ibn Abbas verwijst Waki' al-Qadi naar de uitspraak van ʿAṭā over Kufr duna Kufr, waarbij hij verduidelijkt dat de vers ook op moslims van toepassing is, maar niet begrepen moet worden alsof zij automatisch kuffar worden.

أَخْبَرَنَا الجرجاني؛ قال: أَخْبَرَنَا عَبْد الرزاق؛ قال: حَدَّثَنَا الثوري، عَن رجل، عَن طاوس؛ قال: كفر لا ينقل عَن ملة. وقَالَ: عطاء: كفر دون كفر، وظلم دون ظلم، وفسق دون فسق.
[أخبار القضاة - الجزء ١ - صفحة ٤٢]

Waki' al-Qadi vermeldde: Al-Jurjānī vertelde ons: Hij zei: ʿAbd al-Razzāq vertelde ons, die zei: al-Thawrī vertelde ons, van een man, van Ṭāwūs, die zei: “Het is ongeloof dat iemand niet uit de religie verwijdert.” En ʿAṭā zei: “Kufr duna Kufr, Dhulm duna Dhulm, Fusuq duna Fusuq.” [Akhbaar al-Qudaa - Deel 1 - Pagina 42]

Hoewel de keten vermeldt 'van een man,' is deze overlevering door de Salaf Saliheen geaccepteerd, omdat er overeenkomende overleveringen zijn die de authenticiteit versterken.

أَخْبَرَنَا مُحَمَّد بْن عَبْد الملك بْن زنجويه؛ قال: حَدَّثَنَا مُحَمَّد بْن يوسف الفريابي، عَن سُفْيَان، عَن ابن جريج، عَن عطاء؛ قال: كفر دون كفر، وفسق دون فسق، وظلم دون ظلم.
أَخْبَرَنَا حميد؛ قال: حَدَّثَنَا حجاج، عَن حماد، عَن أيوب بْن أبي شهلة، عَن عطاء مثله.
[أخبار القضاة - الجزء ١ - صفحة ٤٢]

Waki' al-Qadi vermeldde: Muḥammad ibn ʿAbd al-Malik ibn Zanjawayh vertelde ons: Hij zei: Muḥammad ibn Yūsuf al-Firyābī vertelde ons, van Sufyān, van Ibn Jurayj, van ʿAṭāʾ, die zei: “Kufr duna Kufr, Dhulm duna Dhulm, en Fusuq duna Fusuq.” Ḥumayd vertelde ons: Hij zei: Ḥajjāj vertelde ons, van Ḥammād, van Ayyūb ibn Abī Shahlah, van ʿAṭāʾ, met dezelfde bewoording. [Akhbaar al-Qudaa - Deel 1 - Pagina 42]

Conclusie: Deze handeling is geen kufr, tenzij vergezeld met ontkenning of verwerping

Met andere woorden, een regeerder die wetgeving toepast die door mensen is opgesteld — hetzij in sommige zaken of in veel zaken — terwijl hij tawheed handhaaft en shirk verwerpt, is niet automatisch een ongelovige.

Grote kufr treedt alleen op wanneer de regeerder innerlijk de wetgeving van Allah ontkent/verwerpt of openlijk verklaringen doet zoals: "Wij verwerpen de Shariah," of "De wetten van Allah zijn niet bindend."

Bijvoorbeeld, regeerders die de Shariah volledig afschaften en volledig vervingen door mensgemaakte wetten, hebben grote kufr begaan.

Zodra de waarheid duidelijk wordt en twijfel verdwijnt, wordt het verplicht voor een persoon om te volgen wat hij nu als waarheid erkent, zelfs als dit ongemak of innerlijke strijd met zich meebrengt.

Het onderwerp van regeren met andere wetten dan de Shariah heeft voor veel verdeeldheid gezorgd.

Wat ons betreft, is deze kwestie nu duidelijk. Hoewel we voorheen de opvatting hadden dat regeren met andere wetten dan de Shariah een daad van grote kufr is, aarzelden we niet om ons begrip te herzien zodra onze twijfels waren weggenomen en de waarheid duidelijk werd.

وَلَيْسَتْ تَدْخُلُنِي أَنَفَةٌ مِنْ إظْهَارِ الِانْتِقَالِ عَمَّا كُنْت أَرَى إلَى غَيْرِهِ إذَا بَانَتْ الْحُجَّةُ فِيهِ بَلْ أَتَدَيَّنُ بِأَنَّ عَلَيَّ الرُّجُوعَ عَمَّا كُنْت أَرَى إلَى مَا رَأَيْتُهُ الْحَقَّ
[كتاب الأم - المجلد ٧ - الصفحة ٢٨٩]

Imam Shafi'i zei: "En geen trots weerhoudt mij ervan om te laten zien dat ik ben veranderd van wat ik vroeger zag naar iets anders wanneer het bewijs daarin duidelijk wordt. Integendeel, ik beschouw het als een plicht voor mij om terug te keren van wat ik vroeger zag naar datgene wat ik als de waarheid heb waargenomen." [Kitab al-Umm - Deel 7 - Pagina 289]

Gerelateerde artikelen

Heb je vragen over de Islam?

Zit je met vragen waar je graag een antwoord op wilt krijgen? Stel jouw algemene of specifieke vraag over de Islam. We staan voor je klaar en geven je binnen 48 uur antwoord.

Vraag stellen