Abu Hanifa (80-150 Hijri), ook bekend als Nu'man ibn Thaabit al-Kufi, wordt beschouwd als een groot figuur in de Fiqh en is de oprichter van de Hanafi madhhab.
De Hanafi madhhab wordt gezien als de eerste grote madhhab binnen de islamitische jurisprudentie (Fiqh). Wat is dus de status van Abu Hanifa volgens de Salaf Saliheen? Was hij een geaccepteerde figuur?
Er zijn veel discussies geweest over de status van Abu Hanifa en of hij werd geaccepteerd als Faqih of Imam.
De meningen over Abu Hanifa zijn verdeeld in twee groepen.
De twee groepen hebben in het verleden veel discussies gehad over Abu Hanifa. Het leidde zelfs tot gevechten en ruzies.
Veel geleerden van de Salaf Saliheen hebben Abu Hanifa erkend als een gerespecteerde Faqih. Echter, een groep geleerden bekritiseerde hem, voornamelijk vanwege zijn benadering waarbij hij veel Ahad (enkele) overleveringen verwierp en zijn overmatig gebruik van Qiyas (analogie) en mening (Ra'y).
Er zijn velen onder de Salaf Saliheen die Abu Hanifa prezen vanwege zijn status in de Fiqh, zijn waardigheid, vroomheid en eerlijkheid.
Namen zoals Yahya ibn Ma'een, Yahya ibn Sa'eed al-Qattan, Waki' ibn al-Jarrah, Al-Shafi'i en vele anderen prezen Abu Hanifa. Degenen die hem hebben geprezen zijn talrijk.
قال أبو عمر الذين رووا عن أبي حنيفة وثقوه وأثنوا عليه أكثر من الذين تكلموا فيه والذين تكلموا فيه من أهل الحديث أكثر ما عابوا عليه الاغراق في الرأي والقياس والارجاء
[جامع بيان العلم وفضله - ابن عبد البر - ج ٢ - الصفحة ١٤٩]
Ibn 'Abdul-Barr zei:
"Degenen die van Abu Ḥanīfa overleverden, hem betrouwbaar achtten en hem prezen, zijn talrijker dan degenen die hem bekritiseerden. Degenen die hem bekritiseerden onder de hadithgeleerden, verweten hem meestal zijn overmatige gebruik van persoonlijke redenering (ra’y), analogie (qiyās) en zijn irjā."
[Jaami' al-Bayaan wa Fadlihi - Deel 2 - Pagina 149]
De lof van Abu Hanifa is authentiek overgeleverd door velen. Dit is terug te vinden in boeken zoals "Al-Intiqaa fi Fadaail al-Aimmah al-Thalatha al-Fuqahaa" van Ibn 'Abdul-Barr, in "Tarikh Baghdad", en andere werken.
Wij zijn het echter niet eens met de mening van Ibn 'Abdul-Barr dat meer mensen Abu Hanifa hebben geprezen dan hem hebben bekritiseerd.
Hieronder vind je een lijst van geleerden onder de Salaf Saliheen die Abu Hanifa hebben geprezen.
حَدثنَا عبد الله بن مُحَمَّد بن عبد المؤمن بْنِ يَحْيَى رَحِمَهُ اللَّهُ قَالَ أَنا أَبُو بكر مُحَمَّد بن بكر بن عبد الرازق التَّمَّارُ الْمَعْرُوفُ بِابْنِ دَاسَةَ قَالَ سَمِعْتُ أَبَا دَاوُدَ سُلَيْمَانَ بْنَ الأَشْعَثِ بْنِ إِسْحَاقَ السِّجِسْتَانِيَّ رَحِمَهُ اللَّهُ يَقُولُ رَحِمَ اللَّهُ مَالِكًا كَانَ إِمَامًا رَحِمَ اللَّهُ الشَّافِعِيَّ كَانَ إِمَامًا رَحِمَ اللَّهُ أَبَا حَنِيفَةَ كَانَ إِمَامًا
[الإنتقاء في فضائل الثلاثة الأئمة الفقهاء - ابن عبد البر - الصفحة ٣٢]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
"Van ‘Abdullāh ibn Muḥammad ibn ‘Abd al-Muʾmin ibn Yaḥyā, rahimahullah, van Abū Bakr Muḥammad ibn Bakr ibn ‘Abd al-Razzāq al-Tammār, bekend als Ibn Dāsah, van Abū Dāwūd Sulaymān ibn al-Ashʿath ibn Isḥāq al-Sijistānī, rahimahullah, die zei:
“Moge Allah Mālik genadig zijn, hij was een imam. Moge Allah al-Shāfiʿī genadig zijn, hij was een imam. Moge Allah Abū Ḥanīfah genadig zijn, hij was een imam.”"
[Al-Intiqaa fi Fadaail al-Aimmah al-Thalatha al-Fuqahaa - Pagina 32]
وحدثنا عبد الله بن محمد بن يوسف قال حدثنا ابن دحمون قال سمعت محمد بن بكر بن داسة يقول سمعت أبا داود سليمان بن الأشعث السجستاني يقول رحم الله مالكا كان إماما رحم الله الشافعي كان إماما رحم الله أبا حنيفة كان إماما
[جامع بيان العلم وفضله - ابن عبد البر - ج ٢ - الصفحة ١٦٣]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
‘Abdullāh ibn Muḥammad ibn Yūsuf vertelde ons, Ibn Dahmoun vertelde ons, ik hoorde Muḥammad ibn Bakr ibn Dāsah zeggen: Ik hoorde Abū Dāwūd Sulaymān ibn Ash’ath al-Sijistānī zeggen: "Moge Allah Mālik genadig zijn, hij was een Imam. Moge Allah al-Shāfiʿī genadig zijn, hij was een Imam. Moge Allah Abū Ḥanīfa genadig zijn, hij was een Imam."
[Jaami' al-Bayaan wa Fadlihi - Deel 2 - Pagina 163]
نَا الحكم قَالَ نَا يُوسُفُ نَا مُحَمَّدُ بْنُ حَفْصِ بْنِ عَمْرُوَيْهِ قَدِمَ عَلَيْنَا حَاجًّا عَلَى بَابِ التَّمَّارِينَ قَالَ سَمِعْتُ عَبَّاسَ بْنَ عُزَيْزٍ قَالَ سَمِعْتُ حَرْمَلَةَ يَقُولُ سَمِعْتُ الشَّافِعِيَّ يَقُولُ كَانَ أَبُو حَنِيفَةَ وَقَوْلُهُ فِي الْفِقْهِ مُسَلَّمًا لَهُ فِيهِ قَالَ وَسَمِعْتُ حَرْمَلَةَ يَقُولُ سَمِعْتُ الشَّافِعِيَّ يَقُولُ مَنْ أَرَادَ أَنْ يُفْتَنَ فِي الْمَغَازِي فَهُوَ عِيَالٌ عَلَى مُحَمَّد بن اسحق وَمَنْ أَرَادَ الْفِقْهَ فَهُوَ عِيَالٌ عَلَى أَبِي حَنِيفَةَ
[الانتقاء في فضائل الأئمة الثلاثة الفقهاء - الصفحة ١٣٥-١٣٦]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
"Hakam zei: Yusuf zei: Muhammad ibn Hafs ibn 'Amruwayh kwam bij ons als pelgrim bij de poort van de tamareen. Hij zei: Ik hoorde 'Abbas ibn 'Uzayz zeggen: Ik hoorde Harmalah zeggen: Ik hoorde al-Shafi'i zeggen: Abū Ḥanīfa en zijn mening in de fiqh werd algemeen geaccepteerd en aanvaard in dat vakgebied.
En ik hoorde Harmalah zeggen: Ik hoorde al-Shafi'i zeggen: Wie zich wil verdiepen in de wetenschap van veldslagen (maghāzī), is afhankelijk van Muhammad ibn Ishāq, en wie fiqh wil begrijpen, is afhankelijk van Abū Ḥanīfa."
[Al-Intiqāʾ fī Faḍāʾil al-Aʾimmah al-Thalāthah al-Fuqahāʾ - Pagina 135-136]
We vinden dat Imām al-Shāfiʿī het meest expliciet is over de status van Abū Ḥanīfa. Hij is een van degenen die veel standpunten van Abū Ḥanīfa in de fiqh verdedigde in zijn boek "Kitāb al-Umm".
Imām al-Shāfiʿī noemde Abū Ḥanīfa, en zei daarna meerdere keren “rahimahullāh” in zijn boek "al-Umm". We hebben het geteld op meer dan 10 plekken, op 10 verschillende pagina’s — laat staan het hele boek. Hij zei ook, na het noemen van Abū Ḥanīfa, “raḍiyaAllāhu ʿanhu”.
Er kan dus absoluut geen twijfel over bestaan dat Imām al-Shāfiʿī Abū Ḥanīfa als een moslim beschouwde, want hij zou dat allemaal niet hebben gezegd als Abū Ḥanīfa een kāfir zou zijn. Tegelijkertijd haalt dit ook de bewering onderuit dat Abū Ḥanīfa een Jahmī was.
We zullen voorbeelden geven van Imām al-Shāfiʿī die Allah’s genade en tevredenheid over Abū Ḥanīfa aanroept. Kitāb al-Umm is geschreven door Imām al-Shāfiʿī zelf, en is verder uitgewerkt/georganiseerd door al-Rabīʿ ibn Sulaymān en al-Buwayṭī.
Het is onjuist om te beweren dat Abū Yūsuf dit schreef in Kitāb al-Umm na het noemen van Abū Ḥanīfa, want hij is niet de auteur van Kitāb al-Umm. Zelfs als hij dat hypothetisch wel was: waarom zouden Imām al-Shāfiʿī of zijn studenten ooit zulke uitspraken laten staan in het belangrijkste Shāfiʿī-boek als zij het oneens zouden zijn met het gebruik van zulke termen voor Abū Ḥanīfa?!
(أخبرنا الربيع بن سليمان) قال أخبرنا الشافعي محمد بن إدريس قال: قال أبو حنيفة رحمه الله تعالى إذا غنم جند من المسلمين غنيمة في أرض العدو من المشركين فلا يقتسمونها حتى يخرجوها إلى دار الاسلام ويحوزوها
[كتاب الأم - الإمام الشافعي - ج ٧ - الصفحة ٣٥٢]
(Overgeleverd aan ons door al-Buwayṭī): al-Rabīʿ ibn Sulaymān zei: al-Shāfiʿī (Muḥammad ibn Idrīs) vertelde ons, hij zei: Abū Ḥanīfa, rahimahullah, zei:
"Wanneer het islamitische leger buit (ghanīmah) verkrijgt in het land van de vijanden onder de mushrikīn, dan wordt deze niet verdeeld totdat men het naar Dār al-Islām brengt en zich ervan meester maakt."
[Kitāb al-Umm - Deel 7 - Pagina 352]
(قال الشافعي) رحمه الله تعالى سئل أبو حنيفة رحمه الله تعالى عليه عن المرتد عن الاسلام إذا اكتسب مالا في ردته ثم قتل على الردة فقال ما اكتسب في بيت المال لأن دمه حلال فحل ماله وقال أبو يوسف رحمه الله تعالى مال المرتد الذي كان في دار الاسلام والذي اكتسب في الردة ميراث بين ورثته المسلمين وبلغنا عن علي بن أبي طالب وابن مسعود وزيد بن ثابت رضي الله تعالى عنهم أنهم قالوا ميراث المرتد لورثته المسلمين وقال أبو حنيفة رحمه الله تعالى إنما هذا فيما كان له قبل الردة
[كتاب الأم - الإمام الشافعي - ج ٧ - الصفحة ٣٨٣]
(Rabīʿ ibn Sulaymān vermeldde) Imam Shafi'i zei:
"Abu Hanifa, rahimahullah, werd gevraagd over iemand die was afgevallen van de islam, rijkdom vergaarde tijdens zijn afvalligheid, en vervolgens werd gedood vanwege die afvalligheid.
Hij (Abu Hanifa) zei dat alles wat werd verdiend tijdens de afvalligheid toebehoort aan de Bayt al-Mal (de staatskas), omdat zijn bloed toegestaan was, en dus ook zijn bezit werd toegestaan.
Abu Yusuf, rahimahullah, zei dat het bezit van de afvallige, zowel dat wat in Dar al-Islam was als dat wat tijdens de afvalligheid werd vergaard, geërfd wordt door zijn islamitische erfgenamen. Het is ons overgeleverd van 'Ali ibn Abi Talib, Ibn Mas'ud en Zayd ibn Thabit (radiyAllahu 'anhu) dat zij zeiden dat de erfenis van de afvallige toebehoort aan zijn islamitische erfgenamen.
Abu Hanifa, rahimahullah, zei dat dit alleen geldt voor het bezit dat de afvallige had vóór zijn afvalligheid."
[Kitab al-Umm - Deel 7 - Pagina 383]
(قال الشافعي) رحمه الله تعالى: فقلت لمحمد بن الحسن رحمه الله أو رويت في هذا شيئا؟
[كتاب الأم - الإمام الشافعي - ج ٧ - الصفحة ٣٥٠]
... (Rabīʿ ibn Sulaymān vermeldde) Al-Shafi'i, rahimahullah, zei: "Dus ik zei tegen Muhammad ibn al-Hasan, rahimahullah: 'Heb jij hierover iets overgeleverd?'"
[Kitab al-Umm - Deel 7 - Pagina 350]
(أخبرنا الربيع) قال أخبرنا الشافعي قال قال أبو حنيفة رضي الله عنه
[كتاب الأم - الإمام الشافعي - ج ٧ - الصفحة ٣٤٦]
Overgeleverd aan ons (al-Buwayti): Rabīʿ ibn Sulaymān zei: Al-Shafi'i zei: "Abu Hanifa, radiyAllahu 'anhu, zei ..."
[Kitab al-Umm - Deel 7 - Pagina 346]
[قال الشافعي]: وإذا تزوج الرجل المرأة وامرأة أبيها فإن أبا حنيفة رحمه الله تعالى كان يقول: هو جائز بلغنا ذلك عن عبد الله بن جعفر أنه فعل ذلك وبه يأخذ تزوج عبد الله بن جعفر امرأة علي رضي الله عنه وابنته جميعا، وكان ابن أبي ليلى يقول: لا يجوز النكاح وقال: كل امرأتين لو كانت إحداهما رجلا لم يحل لها نكاح صاحبتها فلا ينبغي للرجل أن يجمع بينهما.
[كتاب الأم - الإمام الشافعي - ج ٧ - الصفحة ١٦٣]
(Rabīʿ ibn Sulaymān vermeldde) Imam Shafi'i zei:
"En wanneer een man trouwt met een vrouw en ook met de vrouw van haar vader, dan zei Abu Hanifa, rahimahullah, dat dit toegestaan is. Het is ons overgeleverd van Abdullah ibn Ja'far dat hij dit deed en dit is zijn mening. Abdullah ibn Ja'far (neef van Ali, moge Allah tevreden over hem zijn) trouwde zowel met de vrouw (de weduwe) als met de dochter van Ali (de dochter: Umm Kulthum, de weduwe: Asma bint Umays).
Ibn Abi Layla zei echter dat dit huwelijk niet toegestaan is en zei: als een van de twee vrouwen een man was, dan zou het niet toegestaan zijn dat zij met elkaar zouden trouwen, dus hoort een man niet met beiden tegelijk te trouwen."
[Kitab al-Umm - Deel 7 - Pagina 163]
Imam Shafi'i vermeldt het standpunt van Abu Hanifa over het trouwen met een vrouw en tegelijkertijd de vrouw van haar vader. Abu Hanifa, moge Allah tevreden over hem zijn, beschouwde dit huwelijk als geldig.
Wat betreft Ibn Abi Layla, was hij het daar niet mee eens. Hij was van mening dat het niet toegestaan is voor een man om tegelijkertijd met de vrouw van zijn schoonvader te trouwen. Hij erkende dat dit niet hetzelfde is als het trouwen met de eigen schoonmoeder, maar bleef van mening dat het niet juist is vanwege de nauwe familieband.
Ibn Abi Layla vond dat zo’n huwelijk niet geldig kan zijn omdat, als een van beiden een man was geweest, het niet toegestaan zou zijn geweest dat de ander met hem zou trouwen. Dat betekent dat een man niet met de vrouw van zijn vader mag trouwen, noch met de dochter van zijn vrouw.
Dit is zijn redenering, maar het is duidelijk dat het trouwen met de vrouw van de schoonvader iets heel anders is dan het trouwen met de schoonmoeder, omdat deze familiebanden wezenlijk van elkaar verschillen.
سهم الفارس والراجل وتفضيل الخيل قال أبو حنيفة رضي الله تعالى عنه يضرب للفارس بسهمين سهم له وسهم لفرسه ويضرب للراجل بسهم وقال الأوزاعي أسهم رسول الله صلى الله عليه وسلم للفرس بسهمين ولصاحبه بسهم واحد والمسلمون بعد لا يختلفون فيه، وقال أبو حنيفة الفرس والبرذون سواء، وقال الأوزاعي كان أئمة المسلمين فيما سلف حتى هاجت الفتنة لا يسهمون للبراذين قال أبو يوسف رضي الله تعالى عنه كان أبو حنيفة رحمه الله تعالى يكره أن تفضل بهيمة على رجل مسلم ويجعل سهمها في القسم أكثر من سهمه.
[كتاب الأم - الإمام الشافعي - ج ٧ - الصفحة ٣٥٦]
Imam Shafi'i zei:
Abu Hanifa, radiyAllahu 'anhu, zei: De ruiter krijgt twee aandelen, één voor zichzelf en één voor zijn paard, terwijl de voetknecht één aandeel krijgt.
Al-Awza'ee zei: De Boodschapper van Allah (ﷺ) verdeelde de aandelen aan het paard met twee aandelen, en één aandeel aan zijn ruiter. De moslims na hem verschillen hier niet over van mening.
Abu Hanifa zei dat het paard en de muilezel gelijk zijn. Al-Awza'i zei dat de vroegere islamitische geleerden, tot de fitna uitbrak, geen aandelen gaven aan muilezels.
Abu Yusuf, radiyAllahu 'anhu, zei: Abu Hanifa, rahimahullah, vond het niet goed dat een dier meer kreeg dan een moslim en hij vond het niet prettig dat een dier een groter aandeel kreeg dan de man bij de verdeling.
[Kitab al-Umm - Deel 7 - Pagina 356]
قال أبو حنيفة رحمه الله إذا دخل الجيش أرض الحرب فغنموا غنيمة ثم لحقهم جيش آخر قبل أن يخرجوا بها إلى دار الاسلام مددا لهم ولم يلقوا عدوا حتى خرجوا بها إلى دار الاسلام فهم شركاء فيها
[كتاب الأم - الإمام الشافعي - ج ٧ - الصفحة ٣٦٠]
Imam Shafi'i zei:
Abu Hanifa, rahimahullah, zei: "Wanneer het leger het oorlogsgebied binnenkomt en zij buit veroveren, en dan voegt een ander leger zich bij hen voordat ze de buit naar Dar al-Islam hebben gebracht, en ze nog geen vijand hebben ontmoet, dan delen zij allen in de buit."
[Kitab al-Umm - Deel 7 - Pagina 360]
قال أبو حنيفة رحمه الله تعالى لا يسهم لصبي في الغنيمة
[كتاب الأم - الإمام الشافعي - ج ٧ - الصفحة ٣٦٢]
Imam Shafi'i zei:
Abu Hanifa, rahimahullah, zei: "Er wordt geen aandeel gegeven aan een kind in de oorlogsbuit."
[Kitab al-Umm - Deel 7 - Pagina 362]
قال أبو حنيفة رحمه الله تعالى في التاجر يكون في أرض الحرب وهو مسلم ويكون فيها الرجل من أهل الحرب قال أسلم فيلحقان جميعا بالمسلمين بعدما يصيبون الغنيمة أنه لا يسهم لهما إذا لم يلق المسلمون قتالا بعد لحاقهما
[كتاب الأم - الإمام الشافعي - ج ٧ - الصفحة ٣٦٣]
Imam Shafi'i zei:
Abu Hanifa, rahimahullah, zei: "Als een handelaar in het oorlogsgebied is en hij is moslim, en er is daar een man van het oorlogsvolk die tot de islam overgaat, worden zij beiden als moslims beschouwd nadat ze de buit hebben gekregen. Maar zij krijgen geen aandeel in de buit als deze moslims geen gevecht aangaan na hun toetreding."
[Kitab al-Umm - Deel 7 - Pagina 363]
قال أبو حنيفة رحمه الله تعالى إذا كان الإمام قد قال من أصاب شيئا فهو له فأصاب رجل جارية
لا يطؤها ما كان في دار الحرب
[كتاب الأم - الإمام الشافعي - ج ٧ - الصفحة ٣٧١]
Imam Shafi'i zei:
Abu Hanifa, rahimahullah, zei: "Als de imam heeft gezegd: 'Wie iets verkrijgt (oorlogsbuit), is het van hem,' en een man verkrijgt een slavenvrouw, mag hij geen gemeenschap met haar hebben zolang hij zich in Dar al-Harb bevindt (hij moet eerst terugkeren naar Dar al-Islam)."
[Kitab al-Umm - Deel 7 - Pagina 371]
(قال الشافعي) رحمه الله تعالى وهذا كما قال أبو حنيفة يرضخ لهن ولا يسهم والحديث في هذا كثير وهذا قول من حفظت عنه من حجازيينا
[كتاب الأم - الإمام الشافعي - ج ٧ - الصفحة ٣٦١]
... (Rabi' ibn Sulayman vermeldde) Al-Shafi'i, rahimahullah, zei: "Dit is zoals Abu Hanifa zei, dat er een deel aan hen wordt gegeven, maar er worden geen aandelen toegekend. Er zijn veel overleveringen over deze zaak, en dit is de opvatting van degenen van wie ik heb geleerd onder onze mensen uit de Hijaz."
[Kitab al-Umm - Volume 7 - Page 361]
قال أبو حنيفة رحمه الله تعالى فيمن يستعين به المسلمون من أهل الذمة فيقاتل معهم العدو لا يسهم لهم، ولكن يرضخ لهم، وقال الأوزاعي أسهم رسول الله صلى الله عليه وسلم لمن غزا معه من يهود وأسهم ولاة المسلمين بعده لمن استعانوا به على عدوهم من أهل الكتاب والمجوس، وقال أبو يوسف رحمه الله تعالى ما كنت أحسب أحدا من أهل الفقه يجهل هذا ولا يشك الحسن بن عمارة عن الحكم عن مقسم عن ابن عباس رضي الله تعالى عنهما أنه قال استعان رسول الله صلى الله عليه وسلم بيهود قينقاع فرضخ لهم ولم يسهم لهم والحديث في هذا معروف مشهور والسنة فيه معروفة
[كتاب الأم - المجلد ٧ - الصفحة ٣٦١-٣٦٢]
Imam Shafi'i zei:
"Abu Hanifa, rahimahullah, zei: 'Wanneer moslims geholpen worden door de Mensen van het Verbond (Ahl al-Dhimmah) in het bestrijden van de vijand, mogen zij geen aandelen van de buit krijgen, maar zij krijgen wel een deel.'
Al-Awza'ee zei: 'De Boodschapper van Allah (ﷺ) gaf aandelen aan de Joden die met hem vochten, en na hem verdeelden de moslimheersers aandelen aan degenen van de Mensen van het Boek en de Magiërs die hen hielpen tegen hun vijanden.'
Abu Yusuf, rahimahullah, zei: 'Ik dacht nooit dat een jurist dit niet zou weten, en daar is geen twijfel over. Al-Hasan ibn Amara vertelde van al-Hakam van Maqsim van Ibn Abbas, radiyAllahu 'anhu, dat de Boodschapper van Allah (ﷺ) de Joden van Banu Qaynuqa om hulp vroeg, en hij gaf hun een deel maar geen aandelen. Deze overlevering is bekend, beroemd, en de Soenna hierover is duidelijk.'"
[Kitab al-Umm - Volume 7 - Page 361-362]
(قال الشافعي) رحمه الله تعالى والقول ما قال أبو حنيفة وعذر الأوزاعي فيه ما وصفت قبل هذا وقد رأيت أهل العلم بالمغازي يزعمون أن النبي صلى الله عليه وسلم إنما رضخ لمن استعان به من المشركين وقد روى فيه حديثا موصولا لا يحضرني ذكره.
[كتاب الأم - الإمام الشافعي - ج ٧ - الصفحة ٣٦٢]
(Rabi' ibn Sulayman vermeldde) Imam Shafi'i zei:
"De zaak is zoals Abu Hanifa zei, en het excuus van Al-Awza'ee hierin is zoals ik eerder heb beschreven. Ik heb gezien dat de geleerden van de militaire campagnes (maghazi) beweren dat de Profeet (ﷺ) alleen een deel gaf aan degenen die hem hielpen onder de polytheïsten. Er is een verbonden overlevering hierover, maar ik herinner mij de exacte tekst niet."
[Kitab al-Umm - Volume 7 - Page 362]
قال أبو حنيفة في الرجل يقتل الرجل ويأخذ سلبه لا ينبغي للامام أن ينفله إياه لأنه صار من الغنيمة قال الأوزاعي مضت السنة عن رسول الله صلى الله عليه وسلم من قتل علجا فله سلبه وعملت به أئمة المسلمين بعده إلى اليوم وقال أبو يوسف حدثنا أبو حنيفة عن حماد عن إبراهيم أنه قال إذا نفل الإمام أصحابه فقال من قتل قتيلا فله سلبه فهو مستقيم جائز وهذا النفل وأما إن لم ينفل الإمام شيئا من هذا فلا ينفل أحد دون أحد والغنيمة كلها بين جميع الجند على ما وقعت عليه المقاسم وهذا أوضح وأبين من أن يشك فيه أحد من أهل العلم (قال الشافعي) القول فيها ما قال الأوزاعي وأقول قوله. أخبرنا مالك عن يحيى بن سعيد عن عمرو بن كثير بن أفلح عن أبي محمد مولى أبي قتادة عن أبي قتادة أن رسول الله صلى الله عليه وسلم قال يوم حنين (من قتل قتيلا له عليه بينة فله سلبه)
[كتاب الأم - الإمام الشافعي - ج ٧ - الصفحة ٣٦٤]
Imam Shafi'i zei:
"Abu Hanifa zei: 'Als iemand een ander doodt en zijn buit neemt (in oorlog), dan moet de Imam die niet aan hem toekennen omdat het onderdeel is geworden van de oorlogsbuit.'
Al-Awza'ee zei: 'De praktijk die werd vastgesteld door de Boodschapper van Allah (ﷺ) was dat wie een niet-moslim doodde tijdens de oorlog zijn buit kreeg, en de heersers na hem hebben deze praktijk tot op heden voortgezet.'
Abu Yusuf zei: 'Abu Hanifa vertelde ons van Hammad van Ibrahim, die zei: "Als de Imam zijn soldaten het recht geeft om de buit op te eisen door te zeggen: 'Wie een man doodt, behoort zijn buit toe,' dan is dat correct en toegestaan. Maar als de Imam hier niets van toewijst, mag niemand buit krijgen boven een ander, en de buit wordt gelijk verdeeld onder het hele leger volgens de gemaakte verdeling." Dit is te duidelijk en evident voor iemand om aan te twijfelen, onder de geleerden.'
(Rabi' ibn Sulayman vermeldde) Al-Shafi'i zei: "De uitspraak hierover is zoals Al-Awza'ee zei, en ik ben het eens met zijn uitspraak." Malik vertelde ons van Yahya ibn Sa'id van Amr ibn Kathir ibn Aflah van Abu Muhammad, de vrijgelatene van Abu Qatada, van Abu Qatada, dat de Boodschapper van Allah (ﷺ) zei op de dag van Hunayn: 'Wie een man doodt en daar bewijs voor heeft, behoort zijn buit toe.'"
[Kitab al-Umm - Volume 7 - Page 364]
حدثنا عبد الرحمن بن يحيى قال حدثنا أحمد بن سعيد قال حدثنا أبو سعيد بن الأعرابي قال حدثنا عياش بن محمد الدوري قال سمعت يحيى بن معين يقول أصحابنا يفرطون في أبي حنيفة وأصحابه فقيل له أكان أبو حنيفة يكذب فقال كان أنبل من ذلك
[جامع بيان العلم وفضله - ابن عبد البر - ج ٢ - الصفحة ١٤٨]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
"'Abd al-Rahman ibn Yahya vertelde ons, zeggende: Ahmad ibn Sa‘id vertelde ons, zeggende: Abu Sa‘id ibn al-A‘rabi vertelde ons, zeggende: ‘Ayash ibn Muhammad al-Duri vertelde ons, zeggende: Ik hoorde Yahya ibn Ma'een zeggen:
"Onze metgezellen overdrijven in hun kritiek op Abu Hanifa en zijn metgezellen."
Er werd gevraagd: "Loog Abu Hanifa?"
Yahya antwoordde: "Hij was veel nobeler dan dat."
[Jaami' al-Bayaan wa Fadlihi - Deel 2 - Pagina 148]
يحيى بن معين:
وأبو حنيفة لم يكن من أهل الكذب وكان صدوقا ولكن ليس أرى حديثه يجزي
[جامع بيان العلم وفضله - ابن عبد البر - ج ٢ - الصفحة ١٤٨]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
"Yahya ibn Ma'een zei: 'Abu Ḥanīfa was niet iemand die loog; hij was betrouwbaar, maar ik vind zijn overleveringen niet overtuigend genoeg.'
[Jaami' al-Bayaan wa Fadlihi - Deel 2 - Pagina 148]
أخبرنا الصيمري، أخبرنا عمر بن إبراهيم، حدّثنا مكرم بن أحمد، حدّثنا أحمد بن عطية قال: سمعت يحيى بن معين يقول: القراءة عندي قراءة حمزة، والفقه فقه أبي حنيفة، على هذا أدركت الناس.
[تاريخ بغداد - الخطيب البغدادي - ج ١٣ - الصفحة ٣٤٦]
"Al-Simiri vertelde ons, zeggende: Umar ibn Ibrahim vertelde ons, Makram ibn Ahmad vertelde ons, Ahmad ibn Atiyyah vertelde ons, zeggende: Ik hoorde Yahya ibn Ma'een zeggen: 'De recitatie voor mij is de recitatie van Hamzah, en de jurisprudentie is de jurisprudentie van Abu Hanifa. Zo trof ik de mensen aan.'"
[Tarikh Baghdad - Deel 13 - Pagina 346]
(٩٢) قلت ليحيى بن معين: ترى أن ينظر الرجل في شيء من الرأي؟ فقال: «أي رأي؟» ، قلت: رأي الشافعي وأبي حنيفة، فقال: «ما أرى لمسلم أن ينظر في رأي الشافعي، ينظر في رأي أبي حنيفة أحب إلي من أن ينظر في رأي الشافعي» .
[ص295 - كتاب سؤالات ابن الجنيد]
Ibn al-Junaid vertelde:
Ik vroeg aan Yahya ibn Ma'een: Denk je dat een man naar sommige meningen moet kijken? Hij zei: 'Van wie?' Ik zei: De meningen van Al-Shafi'i en Abu Hanifa. Hij zei: 'Ik vind het niet passend voor een moslim om naar de mening van Al-Shafi'i te kijken; naar de mening van Abu Hanifa kijken is mij liever dan naar die van Al-Shafi'i.'
[Kitaab Sualaat Ibn Junaid - Pagina 295]
Yahya werd gevraagd of men naar de fiqh-opinies van al-Shafi'i en Abu Hanifa kon kijken. Hij antwoordde dat men niet naar de meningen van al-Shafi'i boven die van Abu Hanifa moest kijken. Dit was zijn mening over wie beter was.
Dit roept de vraag op: als Abu Hanifa zo gehaat was, waarom gaf Yahya ibn Ma'een dan de voorkeur aan de mening van Abu Hanifa?
Het is duidelijk dat Yahya ibn Ma'een een andere benadering had van Abu Hanifa dan zijn metgezellen.
نَا عبد الوارث بْنُ سُفْيَانَ قَالَ نَا قَاسِمُ بْنُ أَصْبَغَ قَالَ نَا أَحْمَدُ بْنُ زُهَيْرِ بْنِ حَرْبٍ نَا يحيى ابْن مَعِينٍ قَالَ قَالَ يَحْيَى بْنُ سَعِيدٍ الْقَطَّانُ أريتم إِنْ عِبْنَا عَلَى أَبِي حَنِيفَةَ شَيْئًا وَأَنْكَرْنَا بَعْضَ قَوْلِهِ أَتُرِيدُونَ أَنْ نَتْرُكَ مَا نَسْتَحْسِنُ من قَوْله الذى يوافقنا عَلَيْهِ
[الإنتقاء في فضائل الثلاثة الأئمة الفقهاء - ابن عبد البر - الصفحة ١٣١]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
"'Abdul-Warith bin Sufyan vertelde ons, Qasim bin Asbagh vertelde ons, Ahmad bin Zuhayr bin Harb vertelde ons, Yahya bin Ma'een vertelde ons, Yahya bin Sa'eed al-Qattan zei: 'Kijk, als wij Abu Hanifa op iets bekritiseren en sommige van zijn uitspraken afwijzen, willen jullie dan dat wij de uitspraken van hem die wij goedkeuren en met ons overeenkomen, laten vallen?'"
[Al-Intiqaa fi Fadaail al-Aimmah al-Thalatha al-Fuqahaa - Pagina 131]
وَنا عَبْدُ الْوَارِثِ قَالَ نَا قَاسِمٌ قَالَ نَا أَبُو بَكْرٍ أَحْمَدُ بْنُ زُهَيْرِ بْنِ أَبِي خَيْثَمَةَ قَالَ نَا يَحْيَى بْنُ مَعِينٍ قَالَ سَمِعْتُ رَجُلا سَأَلَ يَحْيَى بْنَ سَعِيدٍ الْقَطَّانَ عَنْ أَبِي حَنِيفَةَ فَمَا تَزَيَّنَ عِنْد من كَانَ عِنْده أَن يذكرهُ بغيرما هُوَ عَلَيْهِ وَقَالَ وَالله إِنَّا اذا استحسنا من قَوْله الشئ أَخَذْنَاهُ
[الإنتقاء في فضائل الثلاثة الأئمة الفقهاء - ابن عبد البر - الصفحة ١٣١]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
"'Abdul-Warith vertelde ons, Qasim vertelde ons, en Abu Bakr Ahmad bin Zuhayr bin Abi Khaythama vertelde ons. Yahya bin Ma'een vertelde ons, zeggende: Ik hoorde een man Yahya bin Sa'eed al-Qattan over Abu Hanifa vragen. Hij zei: 'Wij sieren ons niet voor iemand die bij ons is door hem anders te noemen dan hoe hij werkelijk is. En bij Allah, als wij iets in zijn woorden vinden dat wij goedkeuren, nemen wij het aan.'"
[Al-Intiqaa fi Fadaail al-Aimmah al-Thalatha al-Fuqahaa - Pagina 131]
ونا حَكَمُ بْنُ مُنْذِرِ بْنِ سَعِيدٍ رَحمَه الله قَالَ يُوسُفُ بْنُ أَحْمَدَ بْنِ يُوسُفَ قَالَ وَنا أَحْمَدُ بْنُ الْحُسَيْنِ الْبُرْكَانِيُّ قَالَ نَا أَبُو بَكْرِ بْنُ أَبِي خَيْثَمَةَ قَالَ سَمِعْتُ يَحْيَى بْنُ مَعِينٍ قَالَ سَمِعْتُ رَجُلا سَأَلَ يَحْيَى بن سعيد الْقطَّان عَن أَبى حنيفَة قَالَ مَا نَتَزَيَّنُ عِنْدَ اللَّهِ بِغَيْرِ مَا يَعْلَمُهُ اللَّهُ عَزَّ وَجَلَّ فَإِنَّا وَاللَّهِ إِذَا اسْتَحْسَنَّا من قَوْله الشئ أَخَذْنَا بِهِ
[الإنتقاء في فضائل الثلاثة الأئمة الفقهاء - ابن عبد البر - الصفحة ١٣١]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
"Hakam bin Mundhir bin Said, rahimahullah, vertelde ons, Yusuf bin Ahmad bin Yusuf vertelde ons, en Ahmad bin al-Husayn al-Burkani vertelde ons. Abu Bakr bin Abu Khaythama vertelde ons, zeggende: Ik hoorde Yahya bin Ma'een zeggen: Ik hoorde een man Yahya bin Sa'eed al-Qattan over Abu Hanifa vragen. Hij zei: 'Wij sieren ons voor Allah niet met iets anders dan wat Allah weet. Bij Allah, als wij iets in zijn woorden goedkeuren, nemen wij het aan.'"
[Al-Intiqaa fi Fadaail al-Aimmah al-Thalatha al-Fuqahaa - Pagina 131]
ونا مُحَمَّد بن على السامرى المقرى قَالَ نَا أَحْمَدُ بْنُ مَنْصُورٍ الرَّمَادِيُّ قَالَ سَمِعْتُ يَحْيَى بْنَ مَعِينٍ يَقُولُ سَمِعْتُ يَحْيَى بْنَ سَعِيدٍ يَقُولُ لَا نَكْذِبُ اللَّهَ عَزَّ وَجل كم من شئ حسن قَالَه أَبُو حُنَيْفَة وَرُبمَا استحسنا الشئ مِنْ رَأْيِهِ فَأَخَذْنَا بِهِ
[الإنتقاء في فضائل الثلاثة الأئمة الفقهاء - ابن عبد البر - الصفحة ١٣٢]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
"Muhammad ibn 'Ali al-Samiri al-Muqri zei: Ahmad ibn Mansur al-Ramadi zei: Ik hoorde Yahya ibn Ma'een zeggen: Ik hoorde Yahya ibn Sa'eed zeggen: Wij liegen niet over Allah, de Almachtige. Hoeveel goede dingen Abu Hanifa zei, en soms vonden wij iets goeds in zijn mening en namen het aan. Yahya ibn Ma'een zei: En Yahya ibn Sa'eed volgde bij het uitvaardigen van fatwa's de mening van de Koefanen (Hanafieten)."
[Al-Intiqaa fi Fadaail al-Aimmah al-Thalatha al-Fuqahaa - Pagina 132]
وَنا أَحْمَدُ بْنُ مُحَمَّدِ بْنِ أَحْمَدَ قَالَ نَا أَحْمَدُ بْنُ الْفَضْلِ بْنِ الْعَبَّاسِ قَالَ نَا مُحَمَّدُ بْنُ جَرِيرٍ الطَّبَرِيُّ قَالَ نَا عَبَّاسٌ قَالَ سَمِعْتُ يَحْيَى بْنَ مَعِينٍ يَقُولُ سَمِعْتُ يَحْيَى بْنَ سَعِيدٍ الْقَطَّانَ يَقُولُ لَا نَكْذِبُ اللَّهَ رُبَّمَا ذَهَبْنَا إِلَى الشئ من قَول أَبى حنيفَة فَقُلْنَا بِهِ
[الإنتقاء في فضائل الثلاثة الأئمة الفقهاء - ابن عبد البر - الصفحة ١٣٢]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
"Ahmad ibn Muhammad ibn Ahmad zei: Ahmad ibn al-Fadl ibn al-Abbas zei: Muhammad ibn Jarir al-Tabari zei: 'Abbas zei: Ik hoorde Yahya ibn Ma'een zeggen: Ik hoorde Yahya ibn Sa'eed al-Qattan zeggen: Wij liegen niet over Allah. Soms volgden wij iets uit de woorden van Abu Hanifa en namen het over.'"
[Al-Intiqaa fi Fadaail al-Aimmah al-Thalatha al-Fuqahaa - Pagina 132]
٢٥٣٠ - سَمِعت يحيى يَقُول قَالَ يحيى بن سعيد الْقطَّان لَا نكذب الله رُبمَا رَأينَا الشَّيْء من رأى أبي حنيفَة فاستحسناه فَقُلْنَا بِهِ
[تاريخ يحيى بن معين برواية الدوري - الجزء ٣ - صفحة ٥١٧]
Al-Duri zei: Ik hoorde Yahya zeggen: Yahya ibn Sa'eed al-Qattan zei: "Wij liegen niet tegen Allah. Soms zagen wij iets van de mening van Abu Hanifa, vonden het goed en namen het over."
[Tarikh Yahya ibn Ma'een bi Riwayat al-Duri - Deel 3 - Pagina 517]
سمعتُ ابْن حماد، حَدَّثَنا أَحْمَد بْن مَنْصُور الرمادي سَمِعت يَحْيى بن مَعِين يقول: سَمعتُ يَحْيى بْن سَعِيد القطان لا نكذب اللَّه ربما سمعنا الشيء من رأي أبي حنيفة فاستحسناه فأخذنا بِهِ.
قال يَحْيى بْن مَعِين وكان يَحْيى بْن سَعِيد يذهب فِي الفتوى إِلَى مذهب الكوفيين.
[الكامل في ضعفاء الرجال نویسنده : ابن عدي جلد : 8 صفحه : 240]
Ik hoorde Ibn Hammad vertellen: Ahmad ibn Mansur al-Ramadi vertelde ons: Ik hoorde Yahya ibn Ma'een zeggen: Ik hoorde Yahya ibn Saeed al-Qattan zeggen: Wij liegen niet tegen Allah. Misschien hoorden wij iets van de mening van Abu Hanifa, vonden het goed en namen het over. Yahya ibn Ma'een en Yahya ibn Saeed volgden in hun fatwa's de school van de Koefanen.
[Al-Kamil fi Du'afaa al-Rijal - Ibn 'Adi - Deel 8 - Pagina 240]
نا حكم بن منذر بن سعيد قال نا يوسف بن أحمد بمكة قال نا أبو سعيد بن الاعرابى قال نا عباس الدوري قال سمعت يحيى بن معين يقول ما رأيت مثل وكيع وكان يفتى برأي أبى حنيفة
[الإنتقاء في فضائل الثلاثة الأئمة الفقهاء - ابن عبد البر - الصفحة ١٣٦]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
"Hakam ibn Mundhir ibn Sa'eed vertelde ons, zei: Yusuf ibn Ahmad vertelde ons in Mekka, zei: Abu Sa'eed ibn al-A'rabi vertelde ons, zei: Abbas al-Duri vertelde ons, zei: Ik hoorde Yahya ibn Ma'een zeggen:
'Ik heb niemand gezien zoals Waki', en hij gaf fatwa's op basis van de mening van Abu Hanifa.'"
[Al-Intiqaa fi Fadaail al-Aimmah al-Thalatha al-Fuqahaa - Pagina 136]
وذكر محمد بن الحسين الأزدي الحافظ الموصلي في الأخبار التي في آخر كتابه في الضعفاء قال يحيى بن معين ما رأيت أحدا أقدمه على وكيع وكان يفنى برأي أبي حنيفة وكان يحفظ حديثه كله وكان قد سمع من أبي حنيفة حديثا كثيرا
[جامع بيان العلم وفضله - ابن عبد البر - ج ٢ - الصفحة ١٤٩]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
"Muhammad ibn al-Husayn al-Azdi, de ḥāfidh uit Mosul, vermeldde in de rapporten aan het einde van zijn boek over de zwakken (al-Du'afaa): Yahya ibn Ma‘īn zei, 'Ik heb niemand gezien die ik hoger acht dan Waki'. Hij was toegewijd aan de mening van Abu Hanifa, kende al zijn hadith uit het hoofd en had veel hadiths van Abu Hanifa gehoord.'"
[Jaami' al-Bayaan wa Fadlihi - Deel 2 - Pagina 149]
نا أبو الموجة قال نا عبد الله ابن عثمان قال سمعت عبد الله بن المبارك يقول كان أبو حنيفة قديما أدرك الشعبي والنخعي وغيرهما من الأكابر وكان بصيرا بالرأي يسلم له فيه ولكنه كان تهيما في الحديث
[الإنتقاء في فضائل الثلاثة الأئمة الفقهاء - ابن عبد البر - الصفحة ١٣٢]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
"Abu al-Mujat vertelde ons, zeggende: 'Abdullah ibn Othman zei: Ik hoorde 'Abdullah ibn al-Mubarak zeggen: Abu Hanifa ontmoette in zijn vroege dagen al-Shabi‘, al-Nakha‘i en andere grote geleerden. Hij had een sterke en gevestigde mening (in Fiqh), maar week af in Hadith."
[Al-Intiqaa fi Fadaail al-Aimmah al-Thalatha al-Fuqahaa - Pagina 132]
قال أبو يعقوب وأنا محمد بن أحمد بن يعقوب اجازه قال نا جدى قال نا محمد بن مسلم قال سمعت إسماعيل ابن داود يقول كان ابن المبارك يذكر عن أبي حنيفة كل خير ويزكيه ويقرضه ويثنى عليه وكان أبو الحسن الفزازى يكره أبا حنيفة وكانوا إذا اجتمعوا لم يجترىء أبو إسحاق ان يذكر أبا حنيفة بحضرة ابن المبارك بشئ
[الانتقاء في فضائل الأئمة الثلاثة الفقهاء - الصفحة ١٣٢-١٣٣]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
Abu Ya'qub zei, van Muhammad bin Ahmad bin Ya'qub, van mijn grootvader, van Muhammad bin Muslim, die ons vertelde: Ik hoorde Isma'il bin Dawood zeggen: Ibn al-Mubarak noemde alleen het goede over Abu Hanifa, prees hem, sprak lovend over hem en was positief. Abu al-Hasan al-Fazzazi daarentegen had een hekel aan Abu Hanifa. Wanneer zij samenkwamen, durfde Abu Ishaq niets over Abu Hanifa te zeggen in het bijzijn van Ibn al-Mubarak.
[Al-Intiqaa fi Fadaail al-Aimmah al-Thalatha al-Fuqahaa - Pagina 132-133]
قال ونا أبو عبد الله محمد بن حرام الفقيه قال نا قاسم ابن عباد قال نا أحمد بن محمد السراج قال نا عبدان قال سمعت عبد الله ابن المبارك وقد طعن رجل في مجلسه في أبي حنيفة فقال له اسكت والله لو رأيت أبا حنيفة لرأيت عقلا ونبلا
[الانتقاء في فضائل الأئمة الثلاثة الفقهاء - الصفحة ١٣٣]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
Abu Abdullah Muhammad bin Haram al-Faqih, van Qasim bin Abad, van Ahmad bin Muhammad al-Siraj, van 'Abdān vertelde ons: Ik hoorde Abdullah ibn al-Mubarak, en een man bekritiseerde Abu Hanifa in zijn bijeenkomst, waarop hij zei: "Wees stil, bij Allah, als je Abu Hanifa had gezien, had je wijsheid en adel gezien."
[Al-Intiqaa fi Fadaail al-Aimmah al-Thalatha al-Fuqahaa - Pagina 133]
قال ونا القاسم بن عباد قال نا أبو سليمان الجوزجاني قال سمعت عبد الله بن المبارك يقول ما رأيت أحدا أتقى لله من سفيان الثوري ولا رأيت أحدا أعقل من أبي حنيفة
[الانتقاء في فضائل الأئمة الثلاثة الفقهاء - الصفحة ١٣٣]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
Qasim bin 'Abad, van Abu Suleiman al-Jawzajani die ons vertelde: Ik hoorde Abdullah ibn al-Mubarak zeggen: "Ik heb niemand met meer Taqwa gezien dan Sufyan al-Thawri, noch iemand die intelligenter is dan Abu Hanifa."
[Al-Intiqaa fi Fadaail al-Aimmah al-Thalatha al-Fuqahaa - Pagina 133]
وقال أبو يعقوب ونا محمد ابن محمد أبو العباس ابن سابور قال نا علي بن عبد العزيز قال نا الحسن ابن الربيع قال سمعت عبد الله بن المبارك يقول (رأيت أبا حنيفة كل يوم * يزيد نباهة ويزيد خيرا) (وينطق بالصواب ويصطفيه * إذا ما قال أهل الجور جورا) (يقايس من يقايسه بلب * ومن ذا تجعلون له نظيرا) (كفانا فقد حماد وكانت * مصيبتنا به أمرا كبيرا) (رأيت أبا حنيفة حين يؤتى * ويطلب علمه بحرا غزيرا) (إذا ما المشكلات تدافعتها * رجال العلم كان بها بصيرا)
[الانتقاء في فضائل الأئمة الثلاثة الفقهاء - الصفحة ١٣٣]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
Abu Ya'qub zei: Muhammad bin Muhammad Abu al-Abbas bin Sabor vertelde ons: Ali bin Abdul Aziz vertelde ons: Hassan bin Rabi' vertelde ons: Ik hoorde Abdullah ibn al-Mubarak zeggen:
"Ik zag Abu Hanifa elke dag * toenam in scherpzinnigheid en goedheid * en sprak de waarheid en koos die * wanneer de mensen van onrecht onrecht spraken * hij vergelijkt wie hem vergelijkt met verstand * wie beschouwen jullie als zijn gelijke? We hebben genoeg aan Hammad, want zijn verlies was * een grote ramp voor ons. Ik zag Abu Hanifa wanneer men hem naderde * en zijn kennis werd gezocht als een overvloedige zee Wanneer problemen zich opstapelden * waren de geleerden er scherpzinnig mee."
[Al-Intiqaa fi Fadaail al-Aimmah al-Thalatha al-Fuqahaa - Pagina 133]
وذكر الوليد بن شجاع أن علي بن الحسن بن شقيق حدثه قال كان عبد الله بن المبارك يقول إذا اجتمع هذان على شئ فذلك قولي يعنى الثوري وأبا حنيفة
[المنتخب من ذيل المذيل - الطبري - الصفحة ١٣٨]
Al-Tabari vermeldde:
"Walid bin Shuja' vertelde dat 'Ali bin al-Hasan bin Shaqiq hem vertelde, zeggende: 'Abdullah bin al-Mubarak zei: 'Als deze twee het eens zijn over iets, dan is dat mijn mening, bedoelend al-Thawri en Abu Hanifa.'"
[Al-Muntakhib min Dhayl al-Mudhayl - Al-Tabari - Pagina 138]
وأخبرني محمد بن أحمد بن يعقوب، أخبرنا محمد بن نعيم الضبي، حدثنا أبو سعيد محمد بن الفضل المذكر، حدثنا أبو عبد الله محمد محمد بن سعيد المروزي، حدثنا أبو حمزة - يعني ابن حمزة - قال: سمعت أبا وهب محمد بن مزاحم يقول: سمعت عبد الله بن المبارك يقول: رأيت أعبد الناس، ورأيت أورع الناس، ورأيت أعلم الناس، ورأيت أفقه الناس، فأما أعبد الناس فعبد العزيز بن أبي رواد، وأما أورع الناس فالفضيل بن عياض، وأما أعلم الناس فسفيان الثوري، وأما أفقه الناس فأبو حنيفة، ثم قال: ما رأيت في الفقه مثله.
[تاريخ بغداد - الخطيب البغدادي - ج ١٣ - الصفحة ٣٤٢]
Muhammad ibn Ahmad ibn Ya'qub vertelde mij, Muhammad ibn Na’im al-Dhabi vertelde ons, Abu Sa’id Muhammad ibn al-Fadl al-Mudhakkir vertelde ons, Abu 'Abdullah Muhammad ibn Sa’id al-Marwazi vertelde ons, Abu Hamza – bedoelend Ibn Hamza – zei: Ik hoorde Abu Wahb Muhammad ibn Muzahim zeggen:
Ik hoorde 'Abdullah ibn al-Mubarak zeggen: “Ik heb de meest vrome mensen gezien, de meest godsvrezende mensen, de meest geleerde mensen, en de meest deskundige in jurisprudentie. Wat betreft de meest vrome was het 'Abd al-Aziz ibn Abi Rawad. Wat betreft de meest godsvrezende was het al-Fudayl ibn 'Iyad. Wat betreft de meest geleerde was het Sufyan al-Thawri. En wat betreft de meest deskundige in jurisprudentie was het Abu Hanifa.” Daarna zei hij: “Ik heb niemand zoals hem in jurisprudentie gezien.”
[Tarikh Baghdad - Deel 13 - Pagina 342]
Het moet worden opgemerkt dat hoewel Ibn al-Mubarak Abu Hanifa zeer prees vanwege zijn diepgaande begrip van Fiqh, hij zich in een later stadium van zijn leven van hem distantieerde vanwege Abu Hanifa's standpunt tegen het rebelleren tegen de onderdrukkende moslimheerser. Dit markeerde 'De Terugkeer van Ibn al-Mubarak' ten opzichte van Abu Hanifa.
قَالَ أَبُو يَعْقُوبَ نَا أَبُو مُحَمَّدٍ عَبْدُ الرَّحْمَنِ بن عبد الله المقرى قَالَ نَا مُحَمَّد بن اسحاق سِبَوَيْهِ قَالَ نَا عُبَيْدُ اللَّهِ بْنُ مُوسَى قَالَ سَمِعْتُ مِسْعَرَ بْنَ كِدَامٍ يَقُولُ رَحِمَ اللَّهُ أَبَا حَنِيفَةَ إِنْ كَانَ لَفَقِيهًا عَالِمًا
[الإنتقاء في فضائل الثلاثة الأئمة الفقهاء - ابن عبد البر - الصفحة ١٢٥]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
"Abu Ya'qub zei: Abu Muhammad 'Abdul Rahman ibn 'Abdullah Al-Muqri vertelde ons, zeggende: Muhammad ibn Ishaq Sibawayh vertelde ons, zeggende: 'Ubaydullah ibn Musa vertelde ons, zeggende: Ik hoorde Mis'ar ibn Kidam zeggen: 'Moge Allah genade tonen aan Abu Hanifa; inderdaad was hij een Faqih en een geleerde.'"
[Al-Intiqaa fi Fadaail al-Aimmah al-Thalatha al-Fuqahaa - Pagina 125]
وَنا حَكَمُ بْنُ مُنْذِرٍ قَالَ نَا أَبُو يَعْقُوبَ يُوسُفُ بْنُ أَحْمَدَ الصَّيْدَلانِيُّ بِمَكَّةَ نَا أَبُو الْعَبَّاسِ مُحَمَّد بن الْحسن الْفَارِضُ قَالَ نَا مُحَمَّدُ بْنُ إِسْمَاعِيلَ الصَّائِغُ قَالَ نَا رَوْحُ بْنُ عُبَادَةَ قَالَ كُنْتُ عِنْد ابْن جريج سنة خمس وَمِائَةٍ فَقِيلَ لَهُ مَاتَ أَبُو حَنِيفَةَ فَقَالَ رَحمَه الله قد ذهب مَعَه علم كثير
[الإنتقاء في فضائل الثلاثة الأئمة الفقهاء - ابن عبد البر - الصفحة ١٣٥]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
"Hakam ibn Mundhir zei: Abu Ya'qub Yusuf ibn Ahmad al-Saydalani in Mekka zei: Abu al-Abbas Muhammad ibn al-Hasan al-Farid zei: Muhammad ibn Isma'il al-Sa'igh zei: Rawh ibn 'Abadah zei: Ik was bij Ibn Jurayj in het jaar 150 AH, en het werd hem gezegd: Abu Hanifa is overleden. Hij zei: Moge Allah genade met hem hebben; veel kennis ging met hem verloren."
[Al-Intiqaa fi Fadaail al-Aimmah al-Thalatha al-Fuqahaa - Pagina 135]
وأخبرني أبو بشر الوكيل وأبو الفتح الضبي قالا: أخبرنا عمر بن أحمد، حدثنا الحسين بن أحمد بن صدقة الفرائضي - وهذا لفظ حديثه - حدثنا أحمد بن أبي خيثمة، حدثنا سليمان بن أبي شيخ، حدثني حجر بن عبد الجبار قال: قيل للقاسم بن معن بن عبد الرحمن بن عبد الله بن مسعود: ترضى أن تكون من غلمان أبي حنيفة. قال: ما جلس الناس إلى أحد أنفع من مجالسة أبي حنيفة. وقال له القاسم:
تعال معي إليه، فجاء فلما جلس إليه لزمه. وقال: ما رأيت مثل هذا. زاد الفرائضي:
قال سليمان: وكان أبو حنيفة ورعا سخيا.
[تاريخ بغداد - الخطيب البغدادي - ج ١٣ - الصفحة ٣٣٨]
Abu Bishr al-Wakil en Abu al-Fath al-Dhabi vertelden mij, zeggende: ‘Umar ibn Ahmad vertelde ons, zeggende: Al-Husayn ibn Ahmad ibn Sadaqah al-Faraaidi vertelde ons — en dit is de bewoording van zijn overlevering — zeggende:
Ahmad ibn Abi Khaythamah vertelde ons, zeggende: Sulayman ibn Abi Shaykh vertelde ons, zeggende: Hujr ibn ‘Abd al-Jabbar vertelde mij:
Er werd aan al-Qasim ibn Ma‘n ibn ‘Abd al-Rahman ibn ‘Abdullah ibn Mas‘ud gevraagd: "Accepteer je om een van de leerlingen van Abu Hanifa te zijn?" Hij antwoordde: "Niemand heeft ooit meer baat gehad bij het gezelschap van iemand dan bij het gezelschap van Abu Hanifa."
Al-Qasim zei toen tegen hem: "Kom met mij mee naar hem." Dus ging hij, en toen hij bij Abu Hanifa ging zitten, bleef hij aan hem gehecht, zeggende: "Ik heb nog nooit zo iemand gezien." Al-Faraaidi voegde toe: Sulayman zei: "Abu Hanifa was vroom en gul."
[Tarikh Baghdad - Deel 13 - Pagina 338]
وقال أحمد بن محمد: حدثنا نصر بن علي قال: سمعت أبا عاصم النبيل سئل:
أيما أفقه سفيان أو أبو حنيفة؟ فقال: إنما يقاس الشئ إلى شكله، أبو حنيفة فقيه تام الفقه، وسفيان رجل متفقه.
[تاريخ بغداد - الخطيب البغدادي - ج ١٣ - الصفحة ٣٤٣]
Ahmad ibn Muhammad zei: Nasr ibn 'Ali vertelde ons, zeggende: Ik hoorde Abu Asim al-Nabil gevraagd worden: "Wie is meer deskundig in fiqh, Sufyan of Abu Hanifa?"
Hij antwoordde: "Dingen worden alleen vergeleken met hun gelijken. Abu Hanifa is een volledig volmaakte jurist, terwijl Sufyan een man is die degelijk is in fiqh."
[Tarikh al-Baghdad - Deel 13 - Pagina 343]
Wij geloven dat Abu Hanifa een gevestigde Faqih was die de Koran en Soenna gebruikte, volgens het begrip van de Sahaba, om Fiqh-standpunten te bereiken. Wanneer hij meende dat een kwestie niet genoemd werd in de Koran, Soenna, of in de uitspraken van de Sahaba, dan gebruikte hij Qiyas.
Abu Hanifa was te overmatig in zijn gebruik van Raiyy, waarvoor hij door velen onder de Salaf Saliheen bekritiseerd werd. Toch was hij een Imam in de Fiqh en had hij grote kennis daarvan.
Wat betreft zijn Aqeedah, was Abu Hanifa een Murji. Hij geloofde dat daden geen deel uitmaken van Iman, en hij werd daarom als een innovator beschouwd.
Er is door sommigen gezegd dat Abu Hanifa geloofde dat de Koran geschapen is, maar wij geloven dat dit ten onrechte aan hem toegeschreven wordt. Onze zienswijze is dat hij geloofde dat de Koran ongeschapen is, en dat het het Woord van Allah is.
Abu Hanifa was geen sterke Hadith-verteller; hoewel hij waarheidsgetrouw was en niet loog, verwisselde hij vaak vertellers in de isnad, waardoor hij zwak was als Hadith-verteller.
Abu Hanifa werd sterk bekritiseerd vanwege zijn overmatig gebruik van Raiyy. Hij antwoordde vaak op vragen waarvan hij het antwoord niet wist, waardoor hij vaak speculeerde met zijn mening of Qiyas gebruikte, terwijl hij eigenlijk had moeten zeggen: 'Ik weet het niet'.
Er waren geleerden die Raiyy gebruikten in Fiqh-zaken, zoals Sufyan al-Thawri en Imam Malik, maar zij deden dit niet overmatig en voelden zich er later schuldig over.
أخبرني أحمد بن عبد الله بن محمد بن علي حدثني أبي حدثنا محمد بن عمر بن لبابة قال حدثنا مالك بن علي القرشي قال أنبأنا عبد الله ابن مسلمة القعنبي قال دخلت على مالك فوجدته باكيا فسلمت عليه فرد علي ثم سكت عني يبكي فقلت له يا أبا عبد الله ما الذي يبكيك فقال لي يا ابن قعنب إنا لله على ما فرط مني ليتني جلدت بكل كلمة تكلمت بها في هذا الأمر بسوط ولم يكن فرط مني ما فرط من هذا الرأي وهذه المسائل قد كانت لي سعة فيما سبقت إليها
[جامع بيان العلم وفضله - ابن عبد البر - ج ٢ - الصفحة ١٤٥]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
Ahmad ibn Abdullah ibn Muhammad ibn Ali vertelde mij: mijn vader vertelde het mij, en hij kreeg het op zijn beurt van Muhammad ibn Umar ibn Lubabah, die zei: Malik ibn Ali al-Qurashi vertelde ons, zeggende: Abdullah ibn Maslamah al-Qa'nabi vertelde ons:
Ik ging naar Malik en vond hem huilend. Ik begroette hem en hij beantwoordde mijn groet, maar bleef daarna zwijgen terwijl hij bleef huilen. Dus zei ik tegen hem: "O Abu Abdullah, wat doet je huilen?"
Hij antwoordde: "O zoon van Qa'nab, voorwaar, wij behoren aan Allah toe! Wat heb ik veel nagelaten – had ik maar voor elk woord dat ik over deze zaak heb uitgesproken een zweepslag gekregen! Dan had ik niet zo tekortgeschoten in deze meningen en kwesties. Ik had me kunnen onthouden van de zaken waarmee ik mij eerder had beziggehouden."
[Jaami' al-Bayaan wa Fadlihi - Volume 2 - Pagina 145]
٣٢٨ - أَخْبَرَنِي غَالِبُ بْنُ عَلِيٍّ أَخْبَرَنَا مُحَمَّدُ بْنُ الْحُسَيْنِ حَدَّثَنَا عُبَيْدُ اللَّهِ بْنُ حِمْدَانَ بِعُكْبَرَا أَخْبَرَنَا أَبُو الْحَسَنِ بْنُ أبي سهل الْحَرْبِيّ حَدَّثَنَا أَحَمد بن مُحَمَّدُ بْنُ مَسْرُوقٍ حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ الْحُسَيْنِ الْبُرْجُلَانِيُّ حَدَّثَنَا ثَابِتُ بن مُحَمَّد سَمِعت سُفْيان الثَّوْرِيَّ يَقُولُ يَنْبَغِي لِلرَّجُلِ أَنْ لَا يَحُكَّ رَأْسَهُ إِلَّا بِأَثَرٍ
[ذم الكلام وأهله، أبو إسماعيل الهروي، ج٢ ص ١٨٠-١٨١]
Abu Isma'il al-Harawi vermeldde: Ghalib ibn 'Ali vertelde mij, Muhammad ibn al-Husayn vertelde ons, 'Ubaydullah ibn Hamdan in 'Ukbara vertelde ons, Abu al-Hasan ibn Abi Sahl al-Harbi vertelde ons, Ahmad ibn Muhammad ibn Masruq vertelde ons, Muhammad ibn al-Husayn al-Burjulani vertelde ons, Thabit ibn Muhammad vertelde ons:
Ik hoorde Sufyan al-Thawri zeggen: "Het past een man niet om zelfs maar zijn hoofd te krabben behalve met (een overlevering van) een Athar."
[Dhamm al-Kalaam wa Ahlihi - Abu Isma'il al-Harawi - Volume 2 - Pagina 180-181]
Maar dan heb je Abu Hanifa, die overdreven was in het gebruik van mening zonder basis uit de Koran of Soennah. En hij werd daar zwaar om bekritiseerd, maar sommigen gaan te ver door zijn status als Faqih ongeldig te verklaren.
Hij sprong te vaak naar Raiyy en Qiyas wanneer hij geen overlevering kende die een specifieke zaak beantwoordde. Hij stelde zich ten doel voor elk scenario een antwoord te hebben.
قال أبو عمر أفرط أصحاب الحديث في ذم أبي حنيفة وتجاوز الحد في ذلك والسبب والموجب لذلك عندهم إدخاله الرأي والقياس على الآثار واعتبارهما وأكثر أهل العلم يقولون إذا صح الأثر بطل القياس والنظر وكان رده لما رد من أخبار الآحاد بتأويل محتمل وكثير منه قد تقدمه إليه غيره وتابعه عليه مثله ممن قال بالرأي وجل ما يوجد له من ذلك ما كان منه اتباعا لأهل بلده كإبراهيم النخعي وأصحاب ابن مسعود إلا أنه أغرق وأفرط في تنزيل النوازل هو وأصحابه والجواب فيها برأيهم واستحسانهم فأتى منه من ذلك خلاف كبير للسلف وشنع هي عند مخاليفهم بدع وما أعلم أحدا من أهل العلم إلا وله تأويل في آية أو مذهب في سنة رد من أجل ذلك المذهب سنة أخرى بتأويل سائغ أو ادعاء نسخ إلا أن لأبي حنيفة من ذلك كثيرا وهو يوجد لغيره قليل وقد ذكر يحيى بن سلام قال سمعت عبد الله بن غانم في مجلس إبراهيم بن الأغلب يحدث عن الليث بن سعد أنه قال أحصيت على مالك بن أنس سبعين مسئلة كلها مخالفة لسنة النبي صلى الله عليه وسلم مما قال مالك فيها برأيه قال ولقد كتبت إليه في ذلك قال أبو عمر ليس لأحد من علماء الأمة يثبت حديثا عن النبي صلى الله عليه وسلم ثم يرده دون ادعاء نسخ عليه بأثر مثله أو باجماع أو بعمل يجب على أصله الانقياد إليه أو طعن في سنده ولو فعل ذلك أحد سقطت عدالته فضلا عن أن يتخذ إماما ولزمه إثم الفسق
[جامع بيان العلم وفضله - ابن عبد البر - ج ٢ - الصفحة ١٤٨]
Ibn 'Abdul-Barr zei:
"De geleerden van de hadith gingen te ver in het bekritiseren van Abu Hanifa en overschreden de grenzen daarin. De reden hiervoor was zijn invoering van Raiyy (mening) en qiyās (analogie), terwijl hij de athār (overleveringen) niet voldoende in acht nam.
De meeste geleerden zeggen dat wanneer een authentieke overlevering (athar) gevonden wordt, analogie (qiyās) en redenering (nadhar) ongeldig zijn.
Hij verwierp sommige rapporten die werden geclassificeerd als ahad (enkelvoudige overleveringen) op basis van mogelijke interpretaties, en velen voor hem of gelijk aan hem die Raiyy toepasten deden hetzelfde.
Het grootste deel van wat hij in dergelijke gevallen verwierp, was in overeenstemming met de praktijk van zijn volk, zoals Ibrahim al-Nakhaʿi en de metgezellen van Ibn Masʿūd.
Echter, hij en zijn volgelingen gingen te ver in het beantwoorden van nieuwe problemen met hun mening en voorkeuren, wat leidde tot grote onenigheid met de Salaf, wat zijn tegenstanders bestempelden als bid'ah. Toch ken ik geen enkele geleerde die geen interpretatie van een vers of methode in een profetische overlevering heeft waarbij hij een andere overlevering verwierp op basis van een legitieme interpretatie of claim van opheffing. Abu Hanifa deed dit echter vaak, terwijl anderen het slechts zelden deden.
Yahya ibn Salam overleverde: Ik hoorde 'Abdullah ibn Ghanim in de bijeenkomst van Ibrahim ibn al-Aghlab vertellen van al-Layth ibn Saʿd dat hij zei: "Ik telde zeventig kwesties waarbij Malik ibn Anas de Soennah van de Profeet (ﷺ) tegensprak op basis van zijn eigen mening. Ik schreef hem daar zelfs over."
Geen enkele geleerde van deze ummah zou een authentieke profetische overlevering verwerpen zonder te claimen dat deze werd opgeheven door een gelijke overlevering, consensus, praktijk die navolging vereist, of zwakte in de keten van overlevering.
Maar als iemand dat zonder geldige reden zou doen, zou zijn betrouwbaarheid komen te vervallen, laat staan zijn geschiktheid om imam te zijn, en zou hij de zonde van immoraliteit op zich laden.
[Jaami' al-Bayaan wa Fadlihi - Deel 2 - Pagina 148]
Abu Hanifa verwierp nooit een Athar als hij geloofde dat deze authentiek was. Hij keek eerst naar de Athar, en als die overeenkwam met de gebruiken van Koefa, dan werd deze geaccepteerd, zelfs als het een Ahad overlevering was.
Maar als het tegen de gebruiken inging, accepteerde hij de overlevering niet, omdat hij dan dacht dat deze opgeheven moest zijn, en noemde hij die 'shadh' (afwijkend).
قَالَ أَبُو عُمَرَ كَثِيرٌ مِنْ أَهْلِ الْحَدِيثِ اسْتَجَازُوا الطَّعْنَ عَلَى أَبِي حَنِيفَةَ لِرَدِّهِ كَثِيرًا مِنْ أَخْبَارِ الآحَادِ الْعُدُولِ لأَنَّهُ كَانَ يَذْهَبُ فِي ذَلِكَ إِلَى عَرْضِهَا عَلَى مَا اجْتَمَعَ عَلَيْهِ مِنَ الأَحَادِيثِ وَمَعَانِي الْقُرْآنِ فَمَا شَذَّ عَنْ ذَلِكَ رَدَّهُ وَسَمَّاهُ شَاذًّا
[الإنتقاء في فضائل الثلاثة الأئمة الفقهاء - ابن عبد البر - الصفحة ١٤٩]
Ibn 'Abdul-Barr zei:
"Velen van de mensen van hadith stonden toe om Abu Hanifa te bekritiseren vanwege zijn verwerping van vele Ahad rapporten van betrouwbare overleveraars, omdat hij deze vergeleek met wat overeengekomen was uit hadiths en de betekenissen van de Koran. Wat daarvan afweek, verwierp hij en noemde hij 'afwijkend' (shadh)."
[Al-Intiqaa fi Fadaail al-Aimmah al-Thalatha al-Fuqahaa - Pagina 149]
حدثنا عبد الوارث بن سفيان قال حدثنا قاسم بن أصبغ ووهب بن مسرة قالا حدثنا ابن وضاح قال حدثنا أبو جعفر هارون بن سعيد بن الهيثم الأيلي قال حدثنا عبد الله بن مسلمة القرشي قال سمعت مالكا يقول ما زال هذا الأمر معتدلا حتى نشأ أبو حنيفة فأخذ فيهم بالقياس فما أفلح ولا أبجح
[جامع بيان العلم وفضله - ابن عبد البر - ج ٢ - الصفحة ١٤٧]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
Abu al-Warith ibn Sufyan vertelde ons, zeggende: Qasim ibn Asbagh en Wahb ibn Misrah vertelden ons beiden, zeggende: Ibn Waddah vertelde ons, zeggende: Abu Ja'far Harun ibn Said ibn al-Haytham al-Ayli vertelde ons, zeggende: 'Abdullah ibn Muslimah al-Qurashi vertelde ons, zeggende:
Ik hoorde Malik zeggen: "Deze zaak bleef in balans totdat Abu Hanifa opkwam en begon met het toepassen van analogie (Qiyas), en hij slaagde niet en behaalde geen succes daarmee."
[Jaami' al-Bayaan wa Fadlihi - Deel 2 - Pagina 147]
قال ابن وضاح وسمعت أبا جعفر الأيلي يقول سمعت خالد بن نزار يقول سمعت مالكا يقول لو خرج أبو حنيفة على هذه الأمة بالسيف كان أيسر عليهم مما أظهر فيهم يعني من القياس والرأي
[جامع بيان العلم وفضله - ابن عبد البر - ج ٢ - الصفحة ١٤٧]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
Ibn Waddah zei: Ik hoorde Abu Ja'far al-Ayli zeggen: Ik hoorde Khalid ibn Nizar zeggen:
Ik hoorde Malik zeggen: "Als Abu Hanifa met het zwaard tegen deze Ummah was opgekomen, zou dat gemakkelijker voor hen zijn geweest dan wat hij aan hen toonde, namelijk zijn gebruik van analogie (Qiyas) en persoonlijke opinie (Raiyy)."
[Jaami' al-Bayaan wa Fadlihi - Deel 2 - Pagina 147]
وحدثنا خلف بن القاسم قال حدثنا أبو طالب محمد بن زكريا قال حدثنا موسى بن هارون بن إسحاق الهمداني عن الحميدي عن ابن عيينة قال لم يزل أمر أهل الكوفة معتدلا حتى نشأ فيهم أبو حنيفة
[جامع بيان العلم وفضله - ابن عبد البر - ج ٢ - الصفحة ١٤٧]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
Khalaf ibn al-Qasim vertelde ons, zeggende: Abu Talib Muhammad ibn Zakariya vertelde ons, zeggende: Musa ibn Harun ibn Ishaq al-Hamdani vertelde ons van al-Humaydi van Ibn 'Uyaynah, die zei: "De zaak van de mensen van Kufa bleef in balans totdat Abu Hanifa onder hen opgroeide."
[Jaami' al-Bayaan wa Fadlihi - Deel 2 - Pagina 147]
Dit komt doordat Abu Hanifa Raiyy in Kufa introduceerde. Hij was de eerste die het daadwerkelijk iets maakte dat werd toegepast. En daarmee verstoorde hij de balans.
٤٠١ - (و) حَدثنَا الْقَاسِمُ بْنُ مُحَمَّدٍ قَالَ سَمِعْتُ إِسْحَاقَ بْنَ رَاهَوَيْهِ يَقُولُ كُنْتُ صَاحِبَ رَأْيٍ
فَقُلْتُ يَا أَبَا سَعِيدٍ لِمَ تَحْمِلُ عَلَى أَبِي حَنِيفَةَ كُلَّ هَذَا لِأَجْلِ هَذَا الْقَوْلِ إِنَّهُ كَانَ يَتَكَلَّمُ بِالرَّأْيِ فَقَدْ كَانَ مَالِكُ بْنُ أَنَسٍ وَالْأَوْزَاعِيُّ وَسُفْيَانُ يَتَكَلَّمُونَ بِالرَّأْيِ
فَقَالَ تُقْرِنُ أَبَا حَنِيفَةَ إِلَى هَؤُلاءِ مَا أُشَبِّهُ أَبَا حَنِيفَةَ فِي الْعِلْمِ إِلَّا بِنَاقَةٍ شَارِدَةٍ فَارِدَةٍ تَرْعَى فِي وَادٍ خِصْبٍ وَالْإِبِلُ كُلُّهَا فِي وَاد آخر
[كتاب الورع - المرودي - صفحات ١٣١-١٣٥]
Imam al-Marwadhi vermeldde: Al-Qasim ibn Muhammad vertelde ons, hij zei: Ik hoorde Ishaaq ibn Rahawayh zeggen: "Ik was van Ahl al-Raiyy.
... Ik (Ishaaq) zei: 'O Abu Sa'eed (Abdul-Rahman ibn Mahdi), waarom draag je zoveel tegen Abu Hanifa uit omdat hij op basis van opinie spreekt, terwijl Malik ibn Anas, al-Awza'ee en Sufyan ook op basis van opinie spraken.'
Hij antwoordde: 'Vergelijk je Abu Hanifa met deze mensen? Ik vergelijk Abu Hanifa alleen met een zwervende kameel, alleen, grazend in een vruchtbare vallei, terwijl alle andere kamelen in een andere vallei zijn.'"
[Kitaab al-Wara' Al-Marwadhi - Pagina 131-135]
Ishaaq ibn Rahawayh was van Ahl al-Raiyy en was niet tegen het overmatig toepassen van Abu Hanifa in Raiyy. Maar later trok Ishaaq zich terug van Ahl al-Raiyy en sprak tegen hen vanwege hun overmatig gebruik van Raiyy.
Dit kwam door wat 'Abdul-Rahman ibn Mahdi hem vertelde, die een van de leraren was van 'Abdullah ibn al-Mubarak.
'Abdul-Rahman ibn Mahdi was sterk tegen de benadering van Abu Hanifa met Raiyy. Hij vond het overmatig en vergeleek hem niet met een andere Faqih, omdat zij niet deze mate van overmatig gebruik van Raiyy bereikten.
ونا عبد الوارث قَالَ نَا قَاسِمٌ قَالَ نَا أَحْمَدُ بْنُ زُهَيْر قَالَ نَا يحيى ابْن معِين قَالَ نَا عبد الله بن ابى قُرَّة عَن يحيى بن ضريس قَالَ قَالَ ابو حنيفَة إِذا لم يكن فِي كِتَابِ اللَّهِ وَلا فِي سُنَّةِ رَسُولِ الله نظرت فى اقاويل اصحابه وَلَا أَخْرُجُ عَنْ قَوْلِهِمْ إِلَى قَوْلِ غَيْرِهِمْ فَإِذَا انْتهى الامر أوجاء الامر الى ابراهيم والشعبى وَابْن سِيرِين وَالْحسن وَعَطَاء وَسَعِيد بن جُبَير وَعدد رجَالًا فقوم اجتهدوا فاجتهد كَمَا اجْتَهَدُوا
[الإنتقاء في فضائل الثلاثة الأئمة الفقهاء - ابن عبد البر - الصفحة ١٣٧]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
Overgeleverd door 'Abdul-Warith, die zei: Overgeleverd aan ons door Qasim, die zei: Overgeleverd aan ons door Ahmad ibn Zuhair, die zei: Overgeleverd aan ons door Yahya ibn Ma'een, die zei: Overgeleverd aan ons door 'Abdullah ibn Abi Qurrah van Yahya ibn Duraiss, die zei:
Abu Hanifa zei: "Als er geen expliciete vermelding is in het Boek van Allah of in de Soennah van de Boodschapper van Allah, dan kijk ik naar de uitspraken van zijn metgezellen en wijk ik niet af van hun meningen naar die van anderen. Als de zaak eindigt, of het komt neer op Ibrahim, al-Sha'bi, Ibn Sirin, al-Hasan, 'Ata, Sa'eed ibn Jubayr en anderen van de mannen die ijtihad deden, dan doe ik ook ijtihad zoals zij deden."
[Al-Intiqaa fi Fadaail al-Aimmah al-Thalatha al-Fuqahaa - Pagina 143]
Hier zien we dat Abu Hanifa Qiyas niet boven de Koran of Soennah verkiest, noch boven de uitspraken van de Sahaba. Daarom is het onjuist te zeggen dat Abu Hanifa alleen maar Qiyas gebruikte in zijn madhhab.
Abu Hanifa beschouwde sommige vormen van Qiyas als onjuist en verwijtbaar.
سمعت أَبَا عَرُوبة يَقُول: سَمعتُ سُفْيَان بْن وكيع يَقُولُ: سَمعتُ أَبِي يَقُولُ: سَمعتُ أَبَا حنيفة يَقُول البول فِي المسجد أحسن من بعض القياس.
[الكامل في ضعفاء الرجال نویسنده : ابن عدي جلد : 8 صفحه : 241]
Ibn 'Adiy vermeldde:
"Ik hoorde Abu 'Arubah zeggen: Ik hoorde Sufyan ibn Waki' zeggen: Ik hoorde mijn vader zeggen: Ik hoorde Abu Hanifa zeggen: 'Plassen in de moskee is beter dan sommige vormen van Qiyas.'"
[Al-Kaamil - Deel 8 - Pagina 241]
Sommigen waren het ook oneens met Abu Hanifa omdat hij de ijtihad van de Tabi'un negeerde door zijn eigen ijtihad uit te voeren.
حدثنا عبد الرحمن نا أبو بكر الجارودي محمد بن النضر النيسابوري قال سمعت أحمد بن حفص يقول سمعت أبي يقول سمعت إبراهيم بن طهمان يقول: اتيت المدينة فكتبت بها ثم قدمت الكوفة فأتيت ابا حنيفة في بيته فسلمت عليه فقال لي: عمن كتبت هناك؟
فسميت له، فقال: هل كتبت عن مالك بن انس شيئا؟ فقلت: نعم، فقال: جئني بما كتبت عنه، فأتيته به، فدعا بقرطاس ودواة فجعلت املى عليه وهو يكتب.
[الجرح والتعديل - الرازي - ج ١ - الصفحة ٣]
'Abd al-Rahman vertelde ons, [zeggende]: Abu Bakr al-Jarudi Muhammad ibn al-Nadr al-Nisaburi vertelde mij, [zeggende]: Ik hoorde Ahmad ibn Hafs zeggen: Ik hoorde mijn vader zeggen: Ik hoorde Ibrahim ibn Tahman zeggen:
"Ik kwam in Madinah en schreef daar [hadiths] op, en daarna reisde ik naar Koefa. Ik ging naar Abu Hanifa in zijn huis en begroette hem. Hij vroeg mij: 'Van wie heb je daar geschreven?'
Ik noemde de namen aan hem, en hij vroeg: 'Heb je iets geschreven van Malik ibn Anas?' Ik antwoordde: 'Ja.'
Hij zei: 'Breng me wat je van hem hebt geschreven.'
Dus bracht ik het naar hem. Hij riep om papier en inkt, en ik begon het aan hem voor te lezen terwijl hij schreef."
[al-Jarh wal-Ta'deel - Ibn Abi Haatim - Deel 1 - Pagina 3]
قال أبو محمد ما كتب أبو حنيفة عن إبراهيم بن ط عن مالك بن انس ومالك بن انس حي الا وقد رضيه ووثقه ولا سيما إذ قصد من بين جميع من كتب عنه بالمدينة مالك بن انس وسأله ان يملى عليه حديثه فقد جعله اماما لنفسه ولغيره.
[الجرح والتعديل - الرازي - ج ١ - الصفحة ٤]
Ibn Abi Haatim zei: "Abu Hanifa schreef niets van Ibrahim ibn 'Uyayna of Malik ibn Anas terwijl Malik nog leefde, behalve dat hij hem waardeerde en vertrouwde.
Vooral omdat hij specifiek Malik ibn Anas koos, van allen van wie hij schreef in Madinah, en hem vroeg om zijn hadiths aan hem voor te lezen. Dit toont aan dat hij hem als een imam beschouwde, zowel voor zichzelf als voor anderen."
[al-Jarh wal-Ta'deel - Ibn Abi Haatim - Deel 1 - Pagina 4]
Abu Hanifa verwierp vaak overleveringen in de Fiqh die in strijd waren met de gebruiken van Koefa in zijn tijd. Hij keek naar de opvattingen van zijn leraren en was in de Fiqh een strenge volger van de Tabi'een van Koefa.
Abu Hanifa stond er niet om bekend radicaal nieuwe opvattingen in de Fiqh te promoten; in plaats daarvan hield hij vast aan de gebruiken van Koefa. In dit opzicht was hij een volger, en zelfs Imam Ahmad, een sterke criticus van Abu Hanifa, erkende dit.
Abu Hanifa volgde de meningen van Al-Sha'bi, Ibrahim al-Taymi en vele andere geleerden vóór hem.
سمعت علي بن أحمد بن سليمان يقول: سمعت إبراهيم بن يعقوب يقول: سمعت أحمد بن حنبل يقول إنما كان أبو حنيفة تابعة ما اخترع قولا ولا انشر خلافه لان أهل الكوفة إبراهيم التيمي والشعبي والحكم وغيرهم
[الكامل - عبد الله بن عدي - ج ٧ - الصفحة ٩]
Ibn 'Adiy vermeldde:
Ik hoorde 'Ali ibn Ahmad ibn Suleiman zeggen: Ik hoorde Ibrahim ibn Ya'qub zeggen: Ik hoorde Ahmad ibn Hanbal zeggen: "Abu Hanifa was simpelweg een volger; hij heeft geen eigen meningen bedacht en verspreidde ook geen afwijkende opvattingen, want de mensen van Koefa, zoals Ibrahim al-Taymi, al-Sha'bi, al-Hakam en anderen, waren degenen die dergelijke standpunten oorspronkelijk hanteerden."
[Al-Kaamil - Ibn 'Adiy - Deel 7 - Pagina 9]
Dit toont aan dat Abu Hanifa niet zomaar iemand was die zijn eigen fiqh-oordelen verzon en op niemand vertrouwde.
Al-Awza'ee en anderen waren tegen deze praktijk van Abu Hanifa. Zij vonden dat de overleveringen boven de gebruiken moesten worden gesteld.
Imam Malik was ook iemand die de gebruiken boven overleveringen stelde die niet in zijn gebied werden toegepast.
Imam Malik en Abu Hanifa gaven de voorkeur aan de gebruiken omdat zij geloofden dat de overlevering een zwakte moest bevatten of was afgeschaft, aangezien dit niet de praktijk was van hun mensen.
قال ابن قتيبة : وكان الأوزاعي يقول : إنا لا ننقم على أبي حنيفة أنه رأى ، كلنا يرى ، ولكننا ننقم عليه أنه يجيئه الحديث عن النبي - صلى الله عليه وسلم - فيخالفه إلى غيره .
[تأويل مختلف الحديث صفحة 102 جزء 1]
Al-Awza'ee zei: "We bekritiseren Abu Hanifa niet omdat hij zijn eigen meningen had — we hebben allemaal meningen. Maar we bekritiseren hem omdat een hadith hem zou bereiken van de Profeet (ﷺ), en hij die zou tegenstaan door iets anders aan te nemen."
[Tawil Mukhtalif al-Hadith - Ibn Qutaybah - Deel 1 - Pagina 102]
حدثني سهل بن محمد قال : حدثنا الأصمعي عن حماد بن زيد قال : شهدت أبا حنيفة سئل عن محرم لم يجد إزارا فلبس سراويل ، فقال : عليه الفدية . فقلت : سبحان الله ، حدثنا عمرو بن دينار عن جابر بن زيد عن ابن عباس قال : سمعت رسول الله - صلى الله عليه وسلم - يقول في المحرم : [ ص: 104 ] إذا لم يجد إزارا لبس سراويل ، وإذا لم يجد نعلين لبس خفين فقال : دعنا من هذا ، حدثنا حماد عن إبراهيم أنه قال : عليه الكفارة .
[تأويل مختلف الحديث صفحة 102 جزء 1]
Sahl ibn Muhammad vertelde: Al-Asma’i vertelde ons van Hammad ibn Zayd, die zei:
"Ik zag dat Abu Hanifa werd gevraagd over iemand in de staat van ihram die geen izar (heupdoek) kon vinden en daarom een broek droeg. Abu Hanifa zei: 'Hij betaalt fidya.'
Ik zei: 'Subhanallah! 'Amr ibn Dinar vertelde ons van Jabir ibn Zayd, van Ibn 'Abbas, die zei: Ik hoorde de Boodschapper van Allah (ﷺ) zeggen over degene in ihram: Als hij geen izar kan vinden, mag hij een broek dragen; en als hij geen sandalen kan vinden, mag hij leren sokken (khuffayn) dragen."
Abu Hanifa antwoordde: 'Laat dat zitten. Hammad vertelde ons van Ibrahim dat hij zei: Hij betaalt kaffaarah.'"
[Tawil Mukhtalif al-Hadith - Ibn Qutaybah - Deel 1 - Pagina 102]
Abu Hanifa achtte de hadith die hem werd gepresenteerd zwak, omdat de gebruiken van Koefa verschilden van de hadith. Het bewijs hiervoor:
نا حكم بن منذر قال نا يوسف بن أحمد قال نا أبو العباس الفارض قال نا محمد بن إسماعيل الصائغ قال نا داود بن المحبر قال قيل لأبي حنيفة المحرم لا يجد الإزار يلبس السراويل قال لا ولكن يلبس الإزار قيل له ليس له ازار قال يبيع السراويل ويشترى بها إزارا قيل له فان النبي صلى الله عليه وسلم خطب وقال (المحرم يلبس السراويل إذا لم يجد الإزار) فقال أبو حنيفة لم يصح في هذا عندي عن رسول الله صلى الله عليه وسلم شئ فأفتى به وينتهى كل امرى إلى ما سمع وقد صح عندنا ان رسول الله صلى الله عليه وسلم قال (لا يلبس المحرم السراويل) فننتهى إلى ما سمعنا قيل له اتخالف النبي صلى الله عليه وسلم فقال لعن الله من يخالف رسول الله صلى الله عليه وسلم به أكرمنا الله وبه استنقذنا
[الإنتقاء في فضائل الثلاثة الأئمة الفقهاء - ابن عبد البر - الصفحة ١٤١]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
Hakam bin Mundhir vertelde ons, zeggende: Yusuf bin Ahmad vertelde ons, zeggende: Abu al-Abbas al-Faraz vertelde ons, zeggende: Muhammad bin Isma'il al-Sayyagh vertelde ons, zeggende: Dawood bin al-Muhabbir vertelde ons, zeggende:
Er werd aan Abu Hanifa gevraagd: "De muhrim vindt geen izar; mag hij een broek dragen?" Hij zei: "Nee, hij moet de izar dragen." Er werd gezegd: "Hij heeft geen izar." Hij zei: "Hij moet de broek verkopen en er een izar van kopen."
Er werd hem gezegd: "Maar de Profeet (ﷺ) heeft gezegd: 'De muhrim mag een broek dragen als hij geen izar vindt.'" Abu Hanifa antwoordde: "Deze overlevering is niet authentiek voor mij van de Boodschapper van Allah (ﷺ), dus geef ik een fatwa op basis van wat ik heb gehoord. Elk geval eindigt met wat men hoort." Hij vervolgde: "Het is bij ons bevestigd dat de Boodschapper van Allah (ﷺ) zei: 'De muhrim draagt geen broek,' dus houden wij ons aan wat wij hebben gehoord."
Er werd aan hem gevraagd: "Tegenstrijd je daarmee de Boodschapper van Allah (ﷺ)?" Hij (Abu Hanifa) antwoordde: "Moge Allah vervloeken wie de Boodschapper van Allah (ﷺ) tegenspreekt, door hem zijn wij geëerd door Allah en door hem zijn wij gered."
[Al-Intiqaa fi Fadaail al-Aimmah al-Thalatha al-Fuqahaa - Pagina 141]
Abu Hanifa verwierp Ahad-rapporten niet als hij ze authentiek achtte. Zijn afwijzing was gebaseerd op zijn beoordeling van hun zwakte, omdat hij vasthield aan de gebruiken van Koefa en geloofde dat alles wat daarmee in strijd was, een zwakke of afgeschafte overlevering moest zijn.
Daarom kan niet worden beweerd dat Abu Hanifa opzettelijk authentieke overleveringen tegenstond, aangezien hij dergelijke rapporten als onbetrouwbaar beschouwde.
Had hij bewust tegen authentieke rapporten ingegaan, dan zou hij verwijtbaar zijn en in fout zijn gevallen. Abu Hanifa vervloekte zelf degenen die de Profeet (ﷺ) tegenspreken, dus hij is daartegen.
Inderdaad, Abu Hanifa was een Murji. Hij behoorde tot de 'Murjiatul Fuqaha', en zij worden beschouwd als de mildste vorm van de Murjiah.
De Salaf Saliheen hebben zich uitgesproken tegen de Murjiah en hun opvattingen sterk bekritiseerd.
Zij verwezen naar de extreme Murjiah, die geloven dat elke moslim, of hij nu een gewoon zondaar of moordenaar is, automatisch het Paradijs binnengaat zonder enige verantwoording. Deze opvatting werd sterk bekritiseerd door de Salaf Saliheen, en terecht.
Abu Hanifa deelt niet de mening van deze extreme Murjiah. Wat betreft verantwoordelijkheid, neemt hij dezelfde positie in als Ahl al-Sunnah wal-Jama'ah. Hij gelooft dat elke persoon, zelfs als hij moslim is, verantwoordelijk wordt gehouden. Geen enkele Fasiq is vrijgesteld van Allahs straf; als Hij wil, vergeeft Hij, en als Hij wil, straft Hij.
ونقموا أيضا على أبي حنيفة الإرجاء ، ومن أهل العلم من ينسب إلى الإرجاء كثير لم يعن أحد بنقل قبيح ما قيل فيه كما عنوا بذلك في أبي حنيفة لإمامته ، وكان أيضا مع هذا يحسد وينسب إليه ما ليس فيه ويختلق عليه ما لا يليق به وقد أثنى عليه جماعة من العلماء وفضلوه ولعلنا إن وجدنا نشطة نجمع من فضائله وفضائل مالك ، والشافعي ، والثوري ، والأوزاعي رحمهم الله كتابا ، أملنا جمعه قديما في أخبار أئمة الأمصار إن شاء الله تعالى " .
[جامع بيان العلم وفضله - ابن عبد البر - ج ٢ - الصفحة ١٤٨]
Ibn 'Abdul-Barr zei:
"Ze bekritiseerden ook Abu Hanifa vanwege Irja, hoewel veel geleerden aan Irja worden toegeschreven. Toch heeft niemand zich zo gericht op het overbrengen van negatieve uitspraken over iemand als in het geval van Abu Hanifa, vanwege zijn leiderschap en status. Daarnaast werd hij benijd, werden valse dingen aan hem toegeschreven en werd hij beschuldigd van wat niet bij hem paste.
Niettemin prees een groep geleerden hem en verkoos hem. Als we de energie vinden, kunnen we een boek samenstellen over zijn deugden samen met die van Malik, al-Shafi‘i, al-Thawri en al-Awza‘i, moge Allah hen genadig zijn. We hadden al lang de intentie zo’n werk te verzamelen over de biografieën van vooraanstaande geleerden van de regio’s, in shaa Allah."
[Al-Tamheed - Ibn 'Abdul-Barr - Deel 4 - Pagina 242]
(قال ابن عبد البر: ألا أن المرجئة) تقول (المؤمن) المقر مستكمل الايمان وقد ذكرنا اختلاف أئمة (أهل) السنة والجماعة في تارك الصلاة فأما أهل البدع فإن المرجئة قالت تارك الصلاة مؤمن مستكمل الإيمان إذا كان مقرا غير جاحد ومصدقا غير مستكبر وحكيت هذه المقالة عن أبي حنيفة وسائر المرجئة وهو قول جهم
[التمهيد - ابن عبد البر - ج ٤ - الصفحة ٢٤٢]
Ibn 'Abdul-Barr zei:
"Wat betreft de Murjiah, zeggen zij dat een persoon die het gebed verlaat een volmaakte gelovige is (omdat zij niet geloven dat daden deel uitmaken van het geloof). Voor hen is het enkel erkennen van het gebed voldoende, en het verwaarlozen ervan vermindert het geloof niet. Dit is de mening van Abu Hanifa en de rest van de Murjiah, en het is ook de mening van Jahm ibn Safwan."
[Al-Tamheed - Ibn 'Abdul-Barr - Deel 4 - Pagina 242]
De Murjiah geloven dat het verwaarlozen van het gebed het geloof niet vermindert, terwijl Ahl al-Sunnah wal Jama'ah geloven dat het het geloof wel vermindert. Er is echter een meningsverschil onder de Salaf Saliheen over de regeling van het verwaarlozen van het gebed.
وَكَانَ مَعَ ذَلِكَ أَيْضًا يَقُولُ الطَّاعَاتُ مِنَ الصَّلاةِ وَغَيْرِهَا لَا تُسَمَّى إِيمَانًا وَكُلُّ مَنْ قَالَ مِنْ أَهْلِ السُّنَّةِ الإِيمَانُ قَوْلٌ وَعَمَلٌ يُنْكِرُونَ قَوْلَهُ وَيُبَدِّعُونَهُ بِذَلِكَ وَكَانَ مَعَ ذَلِكَ مَحْسُودًا لِفَهْمِهِ وَفِطْنَتِهِ
[الإنتقاء في فضائل الثلاثة الأئمة الفقهاء - ابن عبد البر - الصفحة ١٤٩]
Ibn 'Abdul-Barr zei:
"Bovendien zei hij ook dat gehoorzaamheidshandelingen, zoals het gebed en anderen, niet als geloof worden beschouwd. Iedereen van Ahl al-Sunnah die zei dat 'geloof uit spreken en handelen bestaat' verwierp zijn uitspraak en beschouwde hem als een innovator vanwege deze opvatting. Daarnaast werd hij ook benijd om zijn begrip en inzicht."
[Al-Intiqaa fi Fadaail al-Aimmah al-Thalatha al-Fuqahaa - Pagina 149]
ونا عبد الوارث نَا قَاسِمٌ نَا أَحْمَدُ بْنُ زُهَيْرٍ قَالَ نَا سُلَيْمَانُ بْنُ أَبِي شَيْخٍ قَالَ أَنِّي الْعَلاءُ بْنُ عُصَيْمٍ قَالَ قُلْتُ لِوَكِيعِ بْنِ الْجراح لقد اخترأت حِين قلت الايمان يزِيد وَينْقص وَلَقَد إجترأت أَبُو حَنِيفَةَ حِينَ قَالَ الإِيمَانُ قَوْلٌ بِلا عمل
[الإنتقاء في فضائل الثلاثة الأئمة الفقهاء - ابن عبد البر - الصفحة ١٣٨]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
"'Abd al-Warith vertelde ons, van Qasim, van Ahmad ibn Zuhair, van Suleiman ibn Abi Shaikh, van Al-Ala ibn Usaym, die tegen Waki' ibn al-Jarrah zei: 'Je was moedig toen je zei dat het geloof toeneemt en afneemt, in tegenstelling tot de uitspraak van Abu Hanifa die zei dat geloof slechts een uitspraak is zonder daden.'"
[Al-Intiqaa fi Fadaail al-Aimmah al-Thalatha al-Fuqahaa - Pagina 138]
قال ونا أبو عبد الله محمد بن حزام الفقيه قال نا عبد الله بن أبي عبد الله العبد الصالح قال نا محمد بن يزيد قال نا الحسن بن صالح عن أبي مقاتل عن أبي حنيفة قال الايمان هو المعرفة والتصديق والاقرار بالاسلام قال والناس في التصديق على ثلاث منازل فمنهم من صدق الله وما جاء منه بقلبه ولسانه ومنهم من صدقه بلسانه وهو يكذبه بقلبه ومنهم من يصدق بقلبه ويكذب بلسانه فأما من صدقه الله عز وجل وما جاء به رسول الله صلى الله عليه وسلم بقلبه ولسانه فهم عند الله وعند الناس مؤمنون ومن صدق بلسانه وكذب بقلبه كان عند الله كافرا وعند الناس مؤمنا لان الناس لا يعلمون ما في قلبه وعليهم ان يسموه مؤمنا بما اظهر لهم من الاقرار بهذه الشهادة وليس لهم أن يتكلفوا علم القلوب ومنهم من يكون عند الله مؤمنا وعند الناس كافرا وذلك أن يكون المؤمن يظهر الكفر بلسانه في حال التقية فيسميه من لا يعرفه كافرا وهو عند الله مؤمن
[الإنتقاء في فضائل الثلاثة الأئمة الفقهاء - ابن عبد البر - الصفحة ١٦٨]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
"Abu 'Abdullah Muhammad ibn Hizam al-Faqih vertelde: 'Abdullah ibn Abi 'Abdullah al-Abd al-Salih vertelde: Muhammad ibn Yazid vertelde: Hasan ibn Salih van Abi Muqatil, die hoorde dat Abu Hanifa zei: 'Geloof is kennis, bevestiging en erkenning van de islam. Mensen zijn in hun geloofsbevestiging in drie categorieën verdeeld:
1. Sommigen die Allah en wat Hij heeft geopenbaard met hart en tong geloven.
2. Sommigen die met hun tong geloven maar met hun hart ontkennen.
3. Sommigen die met hun hart geloven maar met hun tong ontkennen.
Degenen die met hart en tong geloven, en geloven in Allah en wat de Boodschapper van Allah (ﷺ) bracht, worden door Allah en mensen als gelovigen beschouwd.
Degenen die met hun tong geloven maar in hun hart ongelovig zijn, zijn volgens Allah ongelovigen, maar volgens mensen gelovigen omdat mensen niet kunnen zien wat in hun hart is, en het is voor hen verplicht hen gelovigen te noemen op basis van het uiterlijke getuigenis.
Er zijn ook mensen die volgens Allah gelovigen zijn maar volgens mensen ongelovigen. Dit gebeurt als een gelovige uit angst (taqiyyah) ongeloof met zijn tong toont, en degenen die hem niet kennen, hem ongelovige noemen, maar bij Allah is hij een gelovige.'"
[Al-Intiqaa fi Fadaail al-Aimmah al-Thalatha al-Fuqahaa - Pagina 168]
Abu Hanifa gelooft dat Iman in het hart en op de tong zit, in tegenstelling tot de Jahmiyyah die geloven dat het slechts kennis in het hart is.
قَالَ ونا أَبُو عبد الله مُحَمَّدُ بْنُ حِزَامٍ الْفَقِيهُ عَنْ أَبِيهِ قَالَ ني مُحَمَّدُ بْنُ يَزِيدَ قَالَ نَا حَسَنُ بْنُ صَالِحٍ عَنْ أَبِي مُقَاتِلٍ سَمِعْتُ أَبَا حَنِيفَةَ يَقُولُ النَّاسُ عِنْدَنَا عَلَى ثَلاثَةِ مَنَازِلَ الأَنْبِيَاءُ مِنْ أَهْلِ الْجَنَّةِ وَمَنْ قَالَتِ الأَنْبِيَاءُ إِنَّهُ مِنْ أَهْلِ الْجَنَّةِ فَهُوَ مِنْ أَهْلِ الْجَنَّةِ وَالْمَنْزِلَةُ الأُخْرَى الْمُشْرِكُونَ نَشْهَدُ عَلَيْهِمْ أَنَّهُمْ من أهل النَّار والمنزلة الثَّالِثَة الْمُؤْمِنُونَ نَقِفُ عَنْهُمْ وَلا نَشْهَدُ عَلَى وَاحِدٍ مِنْهُمْ أَنَّهُ مِنْ أَهْلِ الْجَنَّةِ وَلا مِنْ أَهْلِ النَّارِ وَلَكِنَّا نَرْجُو لَهُمْ وَنَخَافُ عَلَيْهِمْ وَنَقُولُ كَمَا قَالَ اللَّهُ تَعَالَى {خَلَطُوا عَمَلا صَالِحًا وَآخَرَ سَيِّئًا عَسَى اللَّهُ أَنْ يَتُوبَ عَلَيْهِم} حَتَّى يَكُونَ اللَّهُ عَزَّ وَجَلَّ يَقْضِي بَيْنَهُمْ وَإِنَّمَا نَرْجُو لَهُمْ لأَنَّ اللَّهَ عَزَّ وَجَلَّ يَقُولُ {إِنَّ اللَّهَ لَا يَغْفِرُ أَنْ يُشْرَكَ بِهِ وَيَغْفِرُ مَا دُونَ ذَلِكَ لِمَنْ يَشَاءُ} وَنَخَافُ عَلَيْهِمْ بِذُنُوبِهِمْ وَخَطَايَاهُمْ وَلَيْسَ أَحَدٌ مِنَ النَّاسِ أُوجِبُ لَهُ الْجَنَّةَ وَلَوْ كَانَ صَوَّامًا قَوَّامًا غَيْرَ الأَنْبِيَاءِ وَمَنْ قَالَتْ فِيهِ الأَنْبِيَاءُ إِنَّهُ مِنْ أَهْلِ الْجَنَّةِ
[الإنتقاء في فضائل الثلاثة الأئمة الفقهاء - ابن عبد البر - الصفحة ١٦٧]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
"Abu 'Abdullah Muhammad ibn Hizam al-Faqih rapporteerde van zijn vader, Muhammad ibn Yazid, die rapporteerde van Hasan ibn Salih, die zei:
'Ik hoorde Abu Hanifa zeggen: 'Mensen zijn bij ons ingedeeld in drie groepen:
De profeten behoren tot de mensen van het Paradijs;
degenen over wie de profeten gezegd hebben dat zij tot de mensen van het Paradijs behoren, zijn inderdaad van de mensen van het Paradijs. De tweede groep zijn de polytheïsten, over wie wij getuigen dat zij van de mensen van het Vuur zijn.
De derde groep zijn de gelovigen. Wij houden ons terug en getuigen niet dat iemand van hen tot de mensen van het Paradijs of het Vuur behoort. Maar wij hopen voor hen en vrezen voor hen, en zeggen zoals Allah, de Allerhoogste, zegt: "Zij mengden goede daden met slechte, misschien zal Allah hen vergeven" totdat Allah, de Almachtige en Majestueuze, beslist tussen hen. Wij hopen voor hen omdat Allah, de Allerhoogste, zegt: "Waarlijk, Allah vergeeft niet dat aan Hem partners worden toegeschreven, maar Hij vergeeft wat minder is dan dat aan wie Hij wil." Wij vrezen voor hen vanwege hun zonden en fouten. Niemand onder de mensen kunnen wij met zekerheid zeggen dat hij het Paradijs zal binnengaan, zelfs niet als hij veel vastte, behalve de profeten en degenen over wie de profeten spraken.'"
[Al-Intiqaa fi Fadaail al-Aimmah al-Thalatha al-Fuqahaa - Pagina 167]
Abu Hanifa is een Murji, die gelooft dat Eman (geloof) alleen in het hart en de tong is. Maar hij gelooft wel dat het nalaten van verplichte daden met de ledematen als zonden wordt gezien, die door Allah bestraft kunnen worden.
Alleen omdat hij gelooft dat Eman in hart en tong is, betekent niet dat hij zondaars automatisch naar het Paradijs stuurt. Het is aan Allah om degenen die zondigen te vergeven, en niemand kan getuigen dat een moslim zeker naar het Paradijs gaat.
Degenen die tegen Abu Hanifa hebben gelogen, zeggen dat hij gelooft dat de Fussaaq van Ahl al-Qiblah automatisch naar het Paradijs gaan, maar zoals je kunt zien, is dat niet wat Abu Hanifa gelooft.
In al-Fiqh al-Akbar: "Wij zeggen niet dat zonden de gelovige niet schaden, noch zeggen wij dat hij het Vuur niet zal binnengaan. Wij zeggen wel dat hij er niet voor eeuwig zal zijn, zelfs als hij een afgedwaalde is, mits hij dit leven als gelovige verlaat. Wij zeggen niet dat zijn goede daden worden geaccepteerd en zijn kwade daden worden vergeven zoals de (extreme) Murjiah zeggen. Zo'n persoon is onderworpen aan de wil van Degene die hem in het Vuur zal straffen als Hij wil, en hem zal vergeven als Hij wil."
Wat betreft Ahl Sunnah wal Jama'ah, zij geloven dat Eman kan toenemen en afnemen, en dat Eman geloof is in het hart, de spraak en de daden van de ledematen.
Maar wat Abu Hanifa betreft, gelooft hij dat Eman constant is en niet kan toenemen of afnemen. Moslims moeten goede daden verrichten en zich onthouden van slechte daden, omdat Allah slechte daden zal straffen als Hij wil, en dat is wat Abu Hanifa gelooft.
Zoals je kunt zien, is Abu Hanifa het eens met Ahl Sunnah dat Allah de Fussaq van de Ummah zal straffen, als Hij wil. Dat staat recht tegenover de extreme Murjiah die geloven dat Fussaq automatisch naar het Paradijs gaan.
De Salaf Saliheen beschouwden de Murjiah als islamitische vernieuwers en beschouwden de Jahmiyyah als ongelovigen.
حَدَّثَنَا أَحْمَدُ بْنُ حَفْصٍ، حَدَّثَنا حفص بن طرخان، حَدَّثَنا غسان بن الفضل، حَدَّثَنا حَمَّادُ بْنُ زَيْدٍ، قالَ: قُلتُ لأبي حنيفة أن جابرا روى عنك وإنك تقول إيماني كإيمان جبريل وميكائيل قَال: مَا قلت هذا، ومَنْ قَالَ هذا فهو مبتدع قَالَ فذكرت ذلك لمحمد بْن الحسن صاحب الرأي قول حَمَّاد بْن زيد فَقَالَ صدق حَمَّاد إن أَبَا حنيفة كَانَ يكره أن يَقُول ذلك.
[الكامل في ضعفاء الرجال نویسنده : ابن عدي جلد : 8 صفحه : 240]
Ibn 'Adiy vermeldde:
Ahmad ibn Hafs vertelde ons, Hafs ibn Tarikhan vertelde ons, Ghassan ibn al-Fadl vertelde ons, Hamad ibn Zayd vertelde ons, zeggende: Ik zei tegen Abu Hanifa: 'Jabir heeft van jou overgeleverd, en jij zegt dat mijn Eman gelijk is aan de Eman van Jibril en Mikail.' Hij (Abu Hanifa) antwoordde: 'Ik heb dit niet gezegd. Wie dit zegt is een vernieuwer.' Ik vertelde dit aan Muhammad ibn al-Hasan, Saahib al-Raiyy, en hij zei: 'Hamad heeft gelijk (Jabir heeft inderdaad van hem overgeleverd). Inderdaad, Abu Hanifa vond het niet prettig om dit te zeggen (met betrekking tot de uitspraak "mijn Eman is gelijk aan die van Jibril en Mikail").'"
[Al-Kaamil - Ibn 'Adiy - Deel 8 - Pagina 240]
Er bestond onenigheid over de vraag of Abu Hanifa ooit heeft geloofd dat de Koran geschapen is.
Er is overgeleverd dat hij zich hiervoor moest bekeren (tawbah doen), maar anderen zeggen dat dit slechts een beschuldiging was en dat hij nooit geloofde dat de Koran geschapen is.
قال أبو يعقوب ونا أبو قتيبة سلم ابن الفضل قال نا محمد بن يونس الكديمى قال سمعت عبد الله بن داود الخريبي يوما وقيل له يا أبا عبد الرحمن إن معاذا يروى عن سفيان الثوري أنه قال استتيب أبو حنيفة مرتين فقال عبد الله بن داود هذه والله كذب قد كان بالكوفة علي والحسن ابنا صالح بن حي وهما من الورع بالمكان الذي لم يكن مثله وأبو حنيفة يفتى بحضرتهما ولو كان من هذا شئ ما رضيا به وقد كنت بالكوفة دهرا فما سمعت بهذا
[الإنتقاء في فضائل الثلاثة الأئمة الفقهاء - ابن عبد البر - الصفحة ١٥٠]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
Abu Ya'qub zei, en Abu Qutaybah Salim ibn al-Fadl vertelde ons, en Muhammad ibn Yunus al-Kadimi zei: Ik hoorde op een dag 'Abdullah ibn Dawud al-Khuraibi, en er werd tegen hem gezegd: "O Abu 'Abd al-Rahman, het wordt van Mu'adh overgeleverd dat hij van Sufyan al-Thawri hoorde dat Abu Hanifa twee keer tot berouw werd gebracht."
'Abdullah ibn Dawud antwoordde: "Bij Allah, dat is een leugen. In Kufa waren 'Ali en al-Hasan, de zonen van Salih ibn Hayy, die zo vroom waren dat er niemand was zoals zij. Abu Hanifa gaf fatwa's in hun aanwezigheid. Als hier iets van waar was, zouden zij dat niet hebben geaccepteerd. Ik verbleef lange tijd in Kufa, en ik heb hier nooit iets over gehoord."
[Al-Intiqaa fi Fadaail al-Aimmah al-Thalatha al-Fuqahaa - pagina 150]
وقال ابن الجارود في كتابه في الضعفاء والمتروكين النعمان بن ثابت أبو حنيفة جل حديثه وهم وقد اختلف في اسلامه
[الإنتقاء في فضائل الثلاثة الأئمة الفقهاء - ابن عبد البر - الصفحة ١٥٠]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
"Ibn al-Jarud zei in zijn boek Al-Du‘afā wa al-Matrukīn (De Zwakken en de Verlaten): 'Al-Nu‘mān ibn Thābit, Abu Hanifa: de meeste van zijn hadiths zijn onjuist, en er bestaat verschil van mening over zijn islam.'
[Al-Intiqaa fi Fadaail al-Aimmah al-Thalatha al-Fuqahaa - Pagina 150]
De Salaf Saliheen waren het niet eens over de vraag of Abu Hanifa als Jahmi gestorven is of niet.
فهذا ومثله لا يخفى على من أحسن النظر والتأمل ما فيه
[الإنتقاء في فضائل الثلاثة الأئمة الفقهاء - ابن عبد البر - الصفحة ١٥٠]
Ibn 'Abdul-Barr zei:
"Dit en soortgelijke uitspraken zijn niet verborgen voor hen die goed nadenken en reflecteren op hun inhoud."
[Al-Intiqaa fi Fadaail al-Aimmah al-Thalatha al-Fuqahaa - Pagina 150]
Nadat Ibn 'Abdul-Barr de verschillende standpunten had genoemd over de vraag of Abu Hanifa geloofde dat de Koran geschapen is of niet, stelde hij dat dit verschil in standpunten bewijst dat het niet eenduidig is en dat verder onderzoek nodig is.
: قال أبو يعقوب نا أبو حامد أحمد بن إبراهيم قال نا سهيل بن عامر قال سمعت بشر بن الوليد يقول : كنا عند أمير المؤمنين المأمون فقال إسماعيل بن أبي حنيفة القرآن مخلوق وهو رأيي ورأي آبائي قال بشر بن الوليد : أما رأيك فنعم وأما رأي آبائك فلا
[الإنتقاء في فضائل الثلاثة الأئمة الفقهاء - ابن عبد البر - الصفحة ١٦٦]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
Abu Ya'qub zei: Abu Hamid Ahmad bin Ibrahim vertelde ons, en hij zei: Sahl bin 'Amir vertelde ons, en ik hoorde Bishr bin al-Walid zeggen:
We waren bij de Amir al-Mu’minin (dit is slechts een rang, niet dat hij een moslimleider was), Al-Ma'mun, toen Isma'il bin Abi Hanifa zei: "De Koran is geschapen, en dit is mijn mening en die van mijn voorouders." Bishr bin al-Walid zei: "Wat betreft jouw mening, ja, maar wat betreft de mening van je voorouders, nee."
[Al-Intiqaa fi Fadaail al-Aimmah al-Thalatha al-Fuqahaa - Pagina 166]
قال أبو يعقوب ونا أبو حامد قال نا صلح بن أحمد بن يعقوب قال سمعت أبي يقول سئل أبو مقاتل حفص بن سلم وانا حاضر عن القرآن فقال القرآن كلام الله غير مخلوق ومن قال غير هذا فهو كافر فقال ابنه سلم يا أبت هل تخبر عن أبي حنيفة في هذا بشئ فقال نعم كان أبو حنيفة على هذا عهدي به ما علمت منه غير هذا ولو علمت منه غير هذا لم اصحبه قال وكان أبو حنيفة امام الدنيا في زمانه فقها وعلما وورعا قال وكان أبو حنيفة محنة يعرف به أهل البدع من الجماعة ولقد ضرب بالسياط على الدخول في الدنيا لهم فأبى
[الإنتقاء في فضائل الثلاثة الأئمة الفقهاء - ابن عبد البر - الصفحة ١٦٧]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
"Abu Ya'qub zei, en Abu Hamid vertelde ons, die zei: Salih bin Ahmad bin Ya'qub vertelde ons, zeggende: Ik hoorde mijn vader zeggen:
Abu Muqatil Hafs bin Salam werd gevraagd terwijl ik aanwezig was over de Koran. Hij antwoordde: "De Koran is het woord van Allah, niet geschapen, en wie anders zegt is ongelovige."
Zijn zoon Salam zei: "O vader, weet je iets over Abu Hanifa in deze zaak?" Hij antwoordde: "Ja, Abu Hanifa stond op deze mening voor zover ik weet. Ik heb niets anders van hem gehoord in deze zaak. Had ik iets anders geweten, dan had ik geen omgang met hem gezocht."
Hij voegde toe: 'Abu Hanifa was de imam van de wereld in zijn tijd op het gebied van jurisprudentie, kennis en vroomheid. Hij was een beproeving waardoor de volgelingen van innovaties van de gemeenschap onderscheiden werden. Hij werd wel met zwepen geslagen om hem in te laten stemmen met de wereldlijke machten, maar hij weigerde.'"
[Al-Intiqaa fi Fadaail al-Aimmah al-Thalatha al-Fuqahaa - Pagina 167]
٤٧٠ - سَمِعْتُ أَبَا الْحَسَنِ عَلِيَّ بْنَ مُحَمَّدِ بْنِ عُمَرَ الْفَقِيهَ الرَّازِيَّ يَقُولُ: سَمِعْتُ أَبَا بَكْرٍ مُحَمَّدَ بْنَ مِهْرَوَيْهِ الرَّازِيَّ يَقُولُ وَهُوَ مَعِي فِي الطَّرِيقِ يَسْعَى إِلَى تَعْزِيَةِ إِنْسَانٍ: سَمِعْتُ مُحَمَّدَ بْنَ أَيُّوبَ يَقُولُ: سَمِعْتُ مُحَمَّدَ بْنَ سَعِيدِ بْنِ سَابِقٍ يَقُولُ: سَمِعْتُ أَبَا يُوسُفَ الْقَاضِيَ وَقُلْتُ لَهُ: تَقُولُ بِخَلْقِ الْقُرْآنِ؟ قَالَ: لَا. كَالْمُنْكِرُ عَلَى هَؤُلَاءِ يَعْنِي أَبَا حَنِيفَةَ وَلَا أَنَا
[شرح أصول اعتقاد - المجلد ٢ - الصفحة ٢٩٧]
Imam Lalakaee vermeldde:
Ik hoorde Abu Al-Hasan Ali ibn Muhammad ibn Umar Al-Faqih Al-Razi zeggen: Ik hoorde Abu Bakr Muhammad ibn Mihrawayh Al-Razi, die met mij was op weg om iemand te condoleren, zeggen: Ik hoorde Muhammad ibn Ayyub zeggen:
Muhammad ibn Sa’id ibn Sabiq zei: Ik hoorde Abu Yusuf Al-Qadi, en ik vroeg hem: "Geloof je dat de Koran geschapen is?" Hij antwoordde: "Nee. Noch de anderen, noch ik, waarmee bedoelend Abu Hanifa."
[Sharh Usul I'tiqaad - Deel 2 - Pagina 297]
٤٧١ - أَخْبَرَنَا عَلِيُّ بْنُ عُمَرَ بْنِ إِبْرَاهِيمَ قَالَ: حَدَّثَنَا مُكْرَمُ بْنُ أَحْمَدَ قَالَ: حَدَّثَنَا أَحْمَدُ بْنُ عَطِيَّةَ قَالَ: حَدَّثَنَا سَعِيدُ بْنُ مَنْصُورٍ قَالَ: سَمِعْتُ ابْنَ الْمُبَارَكِ يَقُولُ: وَاللَّهِ مَا مَاتَ أَبُو حَنِيفَةَ وَهُوَ يَقُولُ بِخَلْقِ الْقُرْآنِ وَلَا يَدِينُ اللَّهَ بِهِ
[شرح أصول اعتقاد - المجلد ٢ - الصفحة ٢٩٨]
Imam Lalakaee vermeldde:
'Ali ibn Umar ibn Ibrahim vertelde ons, zeggende: Mukram ibn Ahmad vertelde ons, zeggende: Ahmad ibn Atiyyah vertelde ons, zeggende: Sa’id ibn Mansur vertelde ons, zeggende:
Ibn Al-Mubarak zei: "Bij Allah, Abu Hanifa stierf niet met het geloof dat de Koran geschapen is, noch leefde hij op basis van dat geloof."
[Sharh Usul I'tiqaad - Deel 2 - Pagina 298]
٤٧٢ - وَأَخْبَرَنَا عَلِيُّ بْنُ عُمَرَ قَالَ: أَخْبَرَنَا مُكْرَمٌ , وَقَالَ: حَدَّثَنَا أَحْمَدُ بْنُ عَطِيَّةَ قَالَ: سَمِعْتُ مُحَمَّدَ بْنَ مُقَاتِلٍ يَقُولُ: سَمِعْتُ ابْنَ الْمُبَارَكِ يَقُولُ: ذُكِرَ جَهْمٌ فِي مَجْلِسِ أَبِي حَنِيفَةَ فَقَالَ: مَا يَقُولُ؟ قَالُوا: يَقُولُ الْقُرْآنُ مَخْلُوقٌ. فَقَالَ: {كَبُرَتْ كَلِمَةً تَخْرُجُ مِنْ أَفْوَاهِهِمْ إِنْ يَقُولُونَ إِلَّا كَذِبًا} [الكهف: ٥]
[شرح أصول اعتقاد - المجلد ٢ - الصفحة ٢٩٨]
Imam Lalakaee vermeldde:
'Ali ibn Umar vertelde ons, zeggende: Mukram informeerde ons, en hij zei: Ahmad ibn 'Atiyyah vertelde ons, zeggende: Ik hoorde Muhammad ibn Muqatil zeggen:
Ibn Al-Mubarak zei: "Jahm werd genoemd in de bijeenkomst van Abu Hanifa, en iemand vroeg: 'Wat zegt hij?' Zij antwoordden: 'Hij zegt dat de Koran geschapen is.' Abu Hanifa antwoordde: {'Groot is het woord dat uit hun monden komt; zij spreken niets dan leugens.'} [Al-Kahf: 5]"
[Sharh Usul I'tiqaad - Volume 2 - Pagina 298]
وذكر ابن أبي خيثمة قال حدثنا محمد بن شجاع البلخي قال سمعت الحسن ابن زياد اللؤلؤي وقال له رجل في زفر بن الهذيل أكان ينظر في الكلام فقال سبحان الله ما أحمقك ما أدركت مشيختنا زفر وأبا يوسف وأبا حنيفة ومن جالسنا واخذنا عنه يهمهم غير الفقه والاقتداء بمن تقدمهم
[جامع بيان العلم وفضله - ابن عبد البر - ج ٢ - الصفحة ٩٥]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
"Ibn Abi Khaythamah vertelde, overleverend van Muhammad bin Shu'ayb al-Balkhi, die zei: Ik hoorde Hasan bin Ziyad al-Lu'lui, en een man vroeg hem over Zafar bin al-Hudhail: 'Beoefende hij kalam (theologische discussie)?' Hij zei: 'Glorie aan Allah, hoe dwaas ben je! Je begreep niet dat onze voorgangers, Zafar, Abu Yusuf, Abu Hanifa, en degenen die bij ons zaten en van wie we leerden, alleen met fiqh en het navolgen van hun voorgangers bezig waren.'"
[Jaami' al-Bayaan wa Fadlihi - Volume 2 - Pagina 95]
Dit dient als bewijs, onder andere, dat Abu Hanifa en zijn metgezellen geen deel uitmaakten van Ahl al-Kalam en hun opvattingen niet deelden. Zij waren gericht op Fiqh en behoorden niet tot de Jahmiyyah.
In zijn boek "Sharh Usul I'tiqaad" bespreekt Imam Lalakaee de opvattingen van de Fuqaha over het ongeschapen karakter van de Koran, waaronder Abu Hanifa, Abu Yusuf en Muhammad ibn al-Hasan.
Dit toont niet alleen aan dat Imam Lalakaee Abu Hanifa erkende als een valide Faqih, maar verduidelijkt ook dat Abu Hanifa geen Jahmi was.
وَمِنَ الطَّبَقَةِ الْأُولَى مِنَ الْفُقَهَاءِ: مُحَمَّدُ بْنُ عَبْدِ الرَّحْمَنِ بْنِ أَبِي لَيْلَى , وَسُفْيَانُ بْنُ سَعِيدٍ الثَّوْرِيُّ , وَالنُّعْمَانُ بْنُ ثَابِتٍ أَبُو حَنِيفَةَ , وَأَبُو يُوسُفَ يَعْقُوبُ بْنُ إِبْرَاهِيمَ , وَمُحَمَّدُ بْنُ الْحَسَنِ , وَأَبُو بَكْرِ بْنُ عَيَّاشٍ , وَعَبْدُ السَّلَامِ بْنُ حَرْبٍ , وَعَبْدُ اللَّهِ بْنُ ⦗٣٠٦⦘ إِدْرِيسَ , وَحَفْصُ بْنُ غِيَاثٍ , وَيَحْيَى بْنُ زَكَرِيَّا بْنِ أَبِي زَائِدَةَ , وَأَبُو مُعَاوِيَةَ مُحَمَّدُ بْنُ خَازِمٍ الضَّرِيرُ , وَوَكِيعُ بْنُ الْجَرَّاحِ , وَأَبُو أُسَامَةَ حَمَّادُ بْنُ أُسَامَةَ , وَعَبْدَةُ بْنُ سُلَيْمَانَ الْكِلَابِيُّ , وَعَبْدُ اللَّهِ بْنُ نُمَيْرٍ , وَجَعْفَرُ بْنُ عَوْنٍ , وَعَبْدُ الْحَمِيدِ الْحِمَّانِيُّ , وَيَعْلَى وَمُحَمَّدٌ ابْنَا عُبَيْدٍ , وَأَبُو نُعَيْمٍ الْفَضْلُ بْنُ دُكَيْنٍ , وَعَبْدُ الْعَزِيزِ بْنُ أَبَانَ , وَشُجَاعُ بْنُ الْوَلِيدِ , وَحُسَيْنُ بْنُ عَلِيٍّ الْجُعْفِيُّ , وَقَبِيصَةُ بْنُ عُقْبَةَ , وَأَحْمَدُ بْنُ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ يُونُسَ , وَأَبُو غَسَّانَ مَالِكُ بْنُ إِسْمَاعِيلَ النَّهْدِيُّ.
وَمِنَ الطَّبَقَةِ الثَّانِيَةِ: يَحْيَى بْنُ عَبْدِ الْحَمِيدِ الْحِمَّانِيُّ , وَعَثَّامُ بْنُ عَلِيٍّ الْعَامِرِيُّ , وَعُثْمَانُ بْنُ زُفَرَ , وَعَلِيُّ بْنُ حَكِيمٍ الْأَوْدِيُّ , وَأَبُو بَكْرٍ وَعُثْمَانُ ابْنَا أَبِي شَيْبَةَ , وَمُحَمَّدُ بْنُ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ نُمَيْرٍ , وَعُبَيْدُ بْنُ يَعِيشَ , وَهَنَّادُ بْنُ السَّرِيِّ , وَعَبْدُ اللَّهِ بْنُ عُمَرَ بْنِ مُحَمَّدِ بْنِ أَبَانَ الْجُعْفِيُّ , وَأَبُو كُرَيْبٍ مُحَمَّدُ بْنُ الْعَلَاءِ الْهَمَذَانِيُّ , وَإِسْحَاقُ بْنُ مُوسَى الْأَنْصَارِيُّ , وَيَحْيَى بْنُ طَلْحَةَ ⦗٣٠٨⦘ الْيَرْبُوعِيُّ , وَأَبُو سَعِيدٍ الْأَشَجُّ , وَأَبُو هِشَامٍ الرِّفَاعِيُّ , وَسُفْيَانُ بْنُ وَكِيعٍ , وَعَبْدُ اللَّهِ بْنُ أَبِي زِيَادٍ الْقَطَوَانِيُّ , وَجَعْفَرُ بْنُ مُحَمَّدٍ الثَّعْلَبِيُّ , وَإِبْرَاهِيمُ بْنُ أَبِي بَكْرِ بْنِ عَيَّاشٍ , وَفَضَالَةُ بْنُ الْفَضْلِ الطُّهَوِيُّ , وَوَاصِلُ بْنُ عَبْدِ الْأَعْلَى , وَعُبَيْدُ بْنُ أَسْبَاطٍ , وَإِسْمَاعِيلُ بْنُ بَهْرَامَ , وَأَحْمَدُ بْنُ جَوَّاسٍ الْحَنَفِيُّ أَبُو عَاصِمٍ , وَهَارُونُ بْنُ حَاتِمٍ الْمُقْرِئُ , وَهَارُونُ بْنُ إِسْحَاقَ الْهَمْدَانِيُّ , وَالْحُسَيْنُ بْنُ عَلِيِّ بْنِ الْأَسْوَدِ الْعِجْلِيُّ , ⦗٣٠٩⦘ وَمُحَمَّدُ بْنُ خَلَفٍ التَّيْمِيُّ الْمُقْرِئُ , وَزَكَرِيَّا بْنُ يَحْيَى بْنِ زَكَرِيَّا بْنِ أَبِي زَائِدَةَ , وَأَبُو شَيْبَةَ إِبْرَاهِيمُ بْنُ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ أَبِي شَيْبَةَ , وَأَحْمَدُ بْنُ حَازِمِ بْنِ أَبِي غَرَزَةَ ,
٤٨٢ - قَالُوا كُلُّهُمُ: الْقُرْآنُ كَلَامُ اللَّهِ غَيْرُ مَخْلُوقٍ , فَمَنْ قَالَ مَخْلُوقٌ فَهُوَ كَافِرٌ.
[شرح أصول اعتقاد - المجلد ٢ - الصفحة ٣٠٥-٣٠٧]
Imam Lalakaee zei:
De eerste generatie van de Fuqaha omvat:
Muhammad ibn Abdul-Rahman ibn Abi Layla, Sufyan ibn Sa’id al-Thawri, al-Nu’man ibn Thabit Abu Hanifa, Abu Yusuf Ya’qub ibn Ibrahim, Muhammad ibn al-Hasan, Abu Bakr ibn Ayash, Abdul-Salam ibn Harb, Abdullah ibn Idris, Hafs ibn Giyath, Yahya ibn Zakariya ibn Abi Zaydah, Abu Mu’awiyah Muhammad ibn Khazim al-Darir, Waki’ ibn al-Jarrah, Abu Usama Hammad ibn Usama, Abda ibn Sulayman al-Kilabi, Abdullah ibn Numayr, Ja’far ibn Awn, Abdul-Hamid al-Himani, Ya’la en Muhammad ibn Ubayd, Abu Nu’aym al-Fadl ibn Dukayn, Abdul-Aziz ibn Aban, Shu’ayb ibn al-Walid, Husayn ibn Ali al-Ju’fi, Qabisa ibn Uqbah, Ahmad ibn Abdullah ibn Yunus, en Abu Ghassan Malik ibn Isma’il al-Nahdi.
De tweede generatie van de Fuqaha omvat:
Yahya ibn Abdul-Hamid al-Himani, ‘Uthamm ibn Ali al-‘Amiri, ‘Uthman ibn Zufar, Ali ibn Hakim al-Awdhi, Abu Bakr en ‘Uthman ibn Abi Shaybah, Muhammad ibn Abdullah ibn Numayr, ‘Ubayd ibn Ya’ish, Hannad ibn al-Sari, Abdullah ibn Umar ibn Muhammad ibn Aban al-Ju’fi, Abu Kurayb Muhammad ibn al-‘Ala’ al-Hamadhani, Ishaq ibn Musa al-Ansari, Yahya ibn Talhah al-Yarbou’i, Abu Said al-Ashaj, Abu Hisham al-Rifai, Sufyan ibn Waki’, Abdullah ibn Abi Ziyad al-Qatwani, Ja’far ibn Muhammad al-Tha’labi, Ibrahim ibn Abi Bakr ibn Ayash, Fadalah ibn Fadl al-Tuhawi, Wasil ibn Abd al-A’la, ‘Ubayd ibn Asbat, Ismail ibn Bahram, Ahmad ibn Jawwas al-Hanafi Abu Asim, Harun ibn Hatim al-Muqri’, Harun ibn Isaq al-Hamdani, Husayn ibn Ali ibn al-Aswad al-‘Ijli, Muhammad ibn Khalaf al-Taymi al-Muqri’, Zakariya ibn Yahya ibn Zakariya ibn Abi Zaydah, Abu Shaybah Ibrahim ibn Abdullah ibn Abi Shaybah, Ahmad ibn Hazim ibn Abi Ghazah.
Ze zeiden allen:
“De Koran is het woord van Allah en is ongecreëerd. Wie zegt dat het gecreëerd is, is een ongelovige.”
[Sharh Usul I'tiqaad - Volume 2 - Pagina 305-307]
روى ابن شاهين، عن البغوي، عن محمود بن غيلان، عن المؤل بن إسماعيل قال: ذكر أبو حنيفة عند الثوري في الحجر فقال: غير ثقة ولا مأمون، غير ثقة ولا مأمون، فلم يزل يقول حتى جاوز الطواف.
وعن الحسن بن الربيع قال: ضرب ابن المبارك على حديثه قبل أن يموت بأيام يسيرة.
[ المختلف فيهم المؤلف : ابن شاهين الجزء : 1 صفحة : 76]
Abu Hafs ibn Shaheen vermeldde:
Op gezag van Al-Baghawi, op gezag van Mahmoud bin Ghailan, op gezag van Al-Mual bin Ismail, die zei: Abu Hanifa werd genoemd in het bijzijn van Al-Thawri bij de Zwarte Steen, en hij zei: Hij is noch betrouwbaar noch veilig, hij is noch betrouwbaar noch veilig, en hij bleef dit zeggen totdat hij de tawaf voltooide.
Op gezag van Al-Hasan bin Al-Rabi’, die zei: Ibn Al-Mubarak stopte met zijn overleveringen enkele dagen voordat hij stierf.
[Al-Mukhtalifa fihim - Ibn Shaheen - Deel 1 - Pagina 76]
۲۰٦۱ النعمان بن ثابت أبو حنيفة مولى بني تيم الله [بن ثعلبة - 4] روى عن عطاء ونافع وأبي جعفر محمد بن علي وقتادة وسماك بن حرب وحماد بن أبي سليمان روى عنه هشيم وعباد بن العوام بنات المبارك ووكيع وعبد الرزاق وابو نعيم، ثم تركه ابن المبارك بآخرة سمعتها تقول ذلك.
[الجرح والتعديل لابن أبي حاتم صفحة ۳٦۹٦]
Ibn Abi Haatim zei:
"Al-Nu'man bin Thabit Abu Hanifa vertelde van Ata', Nafi', Abu Ja'far Muhammad bin 'Ali, Qatada, Samak bin Harb, en Hammad bin Abi SulaEman. Die van hem vertelden waren Hushaym, 'Abbad bin Al-Awwam, Ibn Al-Mubarak, Waki', Abd Al-Razzaq, en Abu Nu'aym. Later liet Ibn Al-Mubarak (de hadith van) Abu Hanifa vallen, dat hoorde ik van mijn vader (Abu Haatim al-Razi).
[Jarh wal Ta'deel 3696 van Ibn Abi Haatim]
قال: وذكر أبو بكر بن عياس حديث عاصم، فقال: والله ما سمعه أبو حنيفة قط.
[ المختلف فيهم المؤلف : ابن شاهين الجزء : 1 صفحة : 77]
Abu Hafs ibn Shaheen vermeldde:
"Abu Bakr ibn Ayas noemde de hadith van 'Asim, en zei: 'Bij Allah, Abu Hanifa heeft die nooit gehoord.'"
[Al-Mukhtalifa fihim - Ibn Shaheen - Deel 1 - Pagina 77]
وعن أحمد بن حنبل قال: أبو حنيفة يكذب.
وعن يحيى بن معين، أنه سئل عن أبي يوسف، وأبي حنيفة؟ فقال: أبو يوسف أوثق منه في الحديث، قلت: وكان أبو حنيفة يكذب؟ قال: كان أنبل في نفسه من أن يكذب.
[ المختلف فيهم المؤلف : ابن شاهين الجزء : 1 صفحة : 77]
Abu Hafs ibn Shaheen vermeldde:
"En Ahmad ibn Hanbal zei: 'Abu Hanifa liegt.'
En Yahya ibn Ma'een werd gevraagd naar Abu Yusuf en Abu Hanifa, en hij antwoordde: 'Abu Yusuf is betrouwbaarder dan hij in hadith.' Er werd gevraagd: 'Was Abu Hanifa een leugenaar?' Hij antwoordde: 'Hij was te nobel van aard om te liegen.'"
[Al-Mukhtalifa fihim - Ibn Shaheen - Deel 1 - Pagina 77]
قال الشَّيْخ: وأَبُو حنيفة لَهُ أحاديث صالحة وعامة ما يرويه غلط وتصاحيف وزيادات فِي أسانيدها ومتونها وتصاحيف فِي الرجال وعامة ما يرويه كذلك ولم يصح لَهُ فِي جميع ما يوريه إلا بضعة عشر حديثا وقد روى من الحديث لعله أرجح من ثلاثمِئَة حديث من مشاهير وغرائب وكله على هَذِهِ الصورة لأنه ليس هُوَ من أهل الحديث، ولاَ يحمل على من تكون هَذِهِ صورته فِي الحديث.
[الكامل في ضعفاء الرجال نویسنده : ابن عدي جلد : 8 صفحه : 246]
Ibn 'Adiy zei:
"Abu Hanifa heeft geldige hadiths, maar over het algemeen is wat hij overlevert foutief, met fouten en toevoegingen in de ketens van overlevering en teksten, en fouten in de namen van vertellers.
Het grootste deel van wat hij overlevert is zo, en slechts een dozijn hadiths worden als authentiek van hem beschouwd.
Hij heeft misschien meer dan driehonderd hadiths overgeleverd, zowel bekende als zeldzame, maar ze zijn allemaal van deze aard, omdat hij niet werd beschouwd als een hadithgeleerde, en men kan niet dezelfde standaard van hadithoverlevering van hem verwachten."
[Al-Kaamil - Deel 8 - Pagina 246]
قال أبو حفص بن شاهين: وهذا الكلام في أبي حنيفة، طريقه طريق الروايات، واضطرابها، وما فيها من الخطأ. لا أنه كان يضع حديثاً، ولا يركب إسناداً على متن، ولا متناً على إسناد، ولا يدعي لقاء من لم يلقه، كان أورع من ذلك وأنبل، وقد فضله العلماء في الفقه منه: القاسم، وابن معين، والشافعي، والمقرئ، وابن مطيع، والأوزاعي، وابن المبارك، ومن يكثر عدده، ولكن حديثه في اضطراب، وكان قليل الرواية، وكان بالرأي أبصر من الحديث، وإنما طعن عليه من طعن من الأئمة في الرأي، وأذا قلَّ بصيرة العالم بالسنن وفَتَح الرأي تكلم فيه العلماء بالسنن، وكفاك بسفيان الثوري، وابن المبارك وأحمد بن حنبل، سادات من نقل السنن وعرف الحق من الباطل، والله أعلم.
[ المختلف فيهم المؤلف : ابن شاهين الجزء : 1 صفحة : 77]
Abu Hafs ibn Shaheen zei:
Dit commentaar over Abu Hanifa betreft zijn ketens van overlevering, hun verwarring, en de fouten daarin. Het is niet dat hij hadiths verzon, noch dat hij ketens aan teksten monteerde, noch teksten aan ketens, noch dat hij beweerde iemand ontmoet te hebben die hij niet had ontmoet. Hij was vroomer en nobeler dan dat, en de geleerden verkozen hem in de fiqh: Al-Qasim, Ibn Ma'een, Al-Shafi’i, Al-Muqri, Ibn Muti', Al-Awza'ee, Ibn Al-Mubarak, en vele anderen.
Toch was zijn hadithoverlevering verwarrend, had hij weinig overleveringen, en was hij in mening scherper dan in hadith. Alleen de imams die hem bekritiseerden deden dat op zijn mening.
Wanneer de visie van een geleerde op de Sunnah zwak is en hij zich openstelt voor mening, zullen de hadithgeleerden hem bekritiseren. Sufyan Al-Thawri, Ibn Al-Mubarak en Ahmad ibn Hanbal zijn genoegzaam als voorbeeld. Zij zijn meesters in het overleveren van de Sunnah en het onderscheiden van waarheid en valsheid, en Allah weet het best.
[Al-Mukhtalifa fihim - Ibn Shaheen - Deel 1 - Pagina 77]
Abu Hanifa verwisselde vaak overleveringen en hun vertellers, waardoor hij geen sterke verteller was, maar hij stond wel vast als een grote faqih.
قال ونا أحمد بن القاسم قال نا يعقوب بن شيبة قال نا عبد الله بن الحسن عن بشر ابن الوليد قال كان أبو جعفر أمير المؤمنين اشخص أبا حنيفة اليه وأراده على أن يوليه القضاء فأبى فحلف عليه أبو جعفر ليفعلن فحلف أبو حنيفة لا يفعل فقال الربيع لأبي حنيفة الا ترى أمير المؤمنين يحلف فقال أبو حنيفة أمير المؤمنين أقدر منى على كفارة ايمانه فأبى ان يلي فأمر به إلى السجن فمات في السجن ودفن في مقابر الخيزران رحمة الله عليه
[الإنتقاء في فضائل الثلاثة الأئمة الفقهاء - ابن عبد البر - الصفحة ١٧١]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
Ahmad ibn Al-Qasim vertelde ons, zeggende: Ya’qub ibn Shaybah vertelde ons, zeggende: 'Abdullah ibn Al-Hasan vertelde ons van Bishr ibn Al-Walid, die zei: Abu Ja'far, de Amir al-Mu'minin (de leider van de gelovigen), riep Abu Hanifa bij zich en wilde hem aanstellen als rechter. Abu Hanifa weigerde, maar Abu Ja'far zwoer dat hij het moest accepteren. Abu Hanifa zwoer toen dat hij het niet zou doen.
Al-Rabi’ zei tegen Abu Hanifa: 'Zie je niet dat de Amir al-Mu'minin zwoer?' Abu Hanifa antwoordde: 'De Amir al-Mu'minin is meer dan ik in staat om zijn eed te verzoenen.' Hij weigerde nog steeds, waarna Abu Ja'far beval hem gevangen te zetten.
Hij stierf in de gevangenis en werd begraven op de begraafplaats van Khayzaran. Moge Allah genade met hem hebben.
[Al-Intiqaa fi Fadaail al-Aimmah al-Thalatha al-Fuqahaa - Pagina 171]
حدثنا خلف بن القاسم قال حدثنا يحيى بن الربيع قال حدثنا محمد بن حماد المصيصي قال حدثنا إبراهيم بن واقد قال حدثنا المطلب بن زياد قال حدثني جعفر بن الحسن أمامنا قال رأيت أبا حنيفة في النوم فقلت ما فعل الله بك يا أبا حنيفة قال غفر لي فقلت له بالعلم قال ما أضر الفتيا على أهلها فقلت فيما قال بقول الناس في مالم يعلم الله مني
[جامع بيان العلم وفضله - ابن عبد البر - ج ٢ - الصفحة ١٦٦]
Ibn 'Abdul-Barr vermeldde:
Khalaf ibn al-Qasim vertelde ons, zeggende: Yahya ibn al-Rabi’ vertelde ons, zeggende: Muhammad ibn Hammad al-Masisi vertelde ons, zeggende: Ibrahim ibn Waqid vertelde ons, zeggende: al-Muttalib ibn Ziyad vertelde ons, zeggende: Ja’far ibn al-Hasan, onze Imam, vertelde mij:
"Ik zag Abu Hanifa in een droom en vroeg hem: 'Wat heeft Allah met jou gedaan, O Abu Hanifa?' Hij zei: 'Hij heeft mij vergeven.' Ik vroeg: 'Vanwege je kennis?' Hij antwoordde: 'Fatwa’s hebben schade toegebracht aan degenen die ze uitvaardigden.'
Ik vroeg: 'Waarom?' Hij zei: 'Vanwege wat mensen onjuist aan mij toeschreven.'
[Jaami' al-Bayaan wa Fadlihi - Deel 2 - Pagina 166]
فمن قرأ فضائل مالك وفضائل الشافعي وفضائل أبي حنيفة بعد فضائل الصحابة والتابعين وعني بها ووقف على كريم سيرهم وهديهم كان ذلك له عملا زاكيا نفعنا الله بحب جميعهم قال الثوري رحمه الله عند ذكر الصالحين تنزل الرحمة ومن لم يحفظ من أخبارهم إلا ما بدر من بعضهم في بعض الحسد والشهوات دون والغضب والشهوات أن يعي بفضائلهم حرم التوفيق ودخل في الغيبة وحال عن الطريق جعلنا الله وإياك ممن يسمع القول فيتبع أحسنه
[جامع بيان العلم وفضله - ابن عبد البر - ج ٢ - الصفحة ١٦٢]
Ibn 'Abdul-Barr zei:
"Wie de deugden van Malik, de deugden van al-Shafi'i en de deugden van Abu Hanifa leest, na de deugden van de metgezellen en de opvolgers, en hier aandacht aan besteedt en stilstaat bij hun edele gedrag en leiding, zal daarvan een zuiver werk hebben en profiteren van de liefde voor allen.
Al-Thawri, moge Allah genade met hem hebben, zei: 'Wanneer de rechtschapenen worden genoemd, daalt de genade neer.'
En wie alleen van hun verhalen onthoudt wat tussen sommigen van hen is gebeurd in momenten van jaloezie, begeerte, woede of andere passies, zonder hun deugden te herinneren, zal verstoken blijven van succes en in roddel vervallen, en afdalen van het rechte pad.
Moge Allah ons en jou onder degenen maken die het woord horen en het beste volgen."
[Jaami' al-Bayaan wa Fadlihi - Deel 2 - Pagina 162]
Er zijn veel overleveringen over Abu Hanifa. We hebben zojuist de positieve vermeldingen over Abu Hanifa genoemd, maar er zijn eigenlijk ook veel negatieve.
Wij beschouwen Abu Hanifa als een grote Faqih, iemand die vaak verkeerd is voorgesteld door velen die hem aanvallen zonder diepgaand onderzoek te doen naar de details van wat er over hem gezegd wordt.
Abu Hanifa mag niet blindelings bekritiseerd worden; men moet voorzichtig zijn en onderzoeken wat de Salaf Saliheen over hem hebben gezegd, omdat er onder hen verschillen van mening zijn over Abu Hanifa.
De meerderheid van de Salaf Saliheen heeft Abu Hanifa bekritiseerd vanwege zijn opvattingen over Irja, het rebelleren tegen de onderdrukkende islamitische heerser, en vanwege het overmatig gebruik van Qiyas/Raiyy.
Een minderheid heeft Abu Hanifa als respectabel en eervol aanvaard. Hieronder vallen: Yahya ibn Ma'een, Imam Shafi'i, Qasim ibn Ma'n, Waki', Abu Ubayd al-Qasim, Ibn Shaheen, en anderen.
Maar de kritiek op Abu Hanifa weegt zwaarder dan de lof. Er zijn meer dan 500 overleveringen die wij hebben geanalyseerd op authenticiteit, je kunt ze vinden in ons artikel genaamd 'Analyse van de kritiek op Abu Hanifa'.